ECLI:NL:OGHACMB:2020:265

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
CUR2020H00124
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van een Colombiaanse beschikking tot opneming in het register van de burgerlijke stand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin werd verzocht om de erkenning van een Colombiaanse adoptiebeschikking. De appellanten, allen wonende in Curaçao, zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 maart 2020, waarin werd verklaard dat de Colombiaanse beschikking vatbaar is voor opneming in het Curaçaose register van de burgerlijke stand. De appellanten betwisten de geldigheid van de adoptie, stellende dat de adoptie ongeldig is omdat de adoptiefmoeder destijds gescheiden was en een eenhoofdige adoptie niet wettelijk mogelijk was. De geïntimeerde, die de Colombiaanse adoptie heeft ondergaan, stelt dat de adoptie in overeenstemming met het recht van Colombia is geschied en dat zij de status van wettige dochter heeft verworven. Het Hof heeft vastgesteld dat de Colombiaanse rechter bevoegd was en dat de adoptie rechtsgeldig is. De bestreden beschikking is bevestigd, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020
Registratienummers: CUR201904795 - CUR2020H00124
Uitspraak: 27 oktober 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[Appellant 1],
[Appellant 2],
[Appellante 3],
[Appellant 4],
[Appellante 5],
[Appellante 6],
allen wonende in Curaçao,
oorspronkelijk niet betrokken in de procedure in eerste aanleg,
thans appellanten,
hierna te noemen: [Appellanten c.s.],
gemachtigde: mr. G.G. van Gils,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verzoekster,
thans geïntimeerde,
hierna te noemen: [Geïntimeerde],
gemachtigde: mr. A.K. Kleinmoedig.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht), wordt verwezen naar de in de zaak met nummer CUR 201904795 gegeven en op 19 maart 2020 uitgesproken beschikking. De inhoud van de beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2
Bij als beroepschrift aangemerkt processtuk (met de titel “derdenverzet”), ingediend ter griffie van het Gerecht per e-mail van 1 april 2020 met producties en vervolgens doorgeleid naar het Hof, zijn [Appellanten c.s.] in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Verzocht is daarbij om de verzoeken van [Geïntimeerde] af te wijzen, kosten rechtens.
1.3
Op 8 september 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens appellanten zijn [Appellante 3], [Appellant 4] en [Appellante 5] verschenen vergezeld van hun gemachtigde. Geïntimeerde is verschenen vergezeld van haar gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van overgelegde pleitnotities [(Appellanten c.s.)] en een verweerschrift/pleitnota met aangehechte - op voorhand aan de wederpartij toegezonden – producties (Geïntimeerde).
1.4
Beschikking is bepaald op heden.

2.De gronden van het beroep

2.1
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het als beroepschrift aangemerkte processtuk.

3.Ontvankelijkheid

3.1 [
Appellanten c.s.] zijn aanvankelijk in derdenverzet gegaan tegen de bestreden beschikking bij het Gerecht in eerste aanleg. Het derdenverzet is vervolgens doorgeleid naar het Hof. Ter zitting is de vraag besproken of het derdenverzet als beroepschrift in de zin van artikel 429n lid 2 Rv diende te worden aangemerkt nu een wettelijke grondslag voor een derdenverzet tegen een beschikking ontbreekt. Deze vraag is bevestigend beantwoord door [Appellanten c.s.] Op de eerste pagina van de onderhavige beschikking is het vorenstaande tot uitdrukking gebracht. Het derhalve als beroepschrift aan te merken processtuk is ingediend op 1 april 2020. Het griffierecht is betaald op 4 mei 2020. Nu niet is betwist dat [Appellanten c.s.] eerst op 24 maart 2020 op de hoogte zijn geraakt van de bestreden beschikking, is het beroepschrift tijdig ingediend en het griffiegeld tijdig betaald. [Appellanten c.s.] zijn derhalve in het hoger beroep ontvankelijk.

4.Beoordeling

4.1
In eerste aanleg heeft [Geïntimeerde] bij een op 3 oktober 2019 ter griffie ingekomen verzoekschrift primair verzocht om met terugwerkende kracht voor recht te verklaren dat zij met toepassing van artikel 8 EVRM naar het op Curaçao geldende recht het volwaardige juridische kind is van [Naam] en voorts de ambtenaar van de burgerlijke stand met toepassing van artikel 8 EVRM te bevelen de adoptie in overeenstemming met de beschikking van 23 mei 1990 van de Eerste Familierechtbank in Colombia te registreren in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand binnen een week na de datum van de in deze te geven beschikking. Subsidiair is verzocht om voor recht te verklaren dat voormelde beschikking van 23 mei 1990 wordt erkend op grond van artikel 1:26 BW en voorts dat verzoekster met terugwerkende kracht geldt als een volwaardig juridisch kind van [Naam].
4.2
Bij de beschikking van 19 maart 2020 heeft het Gerecht voor recht verklaard dat de beschikking van de Eerste Familierechtbank van Pasto Narino in Colombia overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Curaçaos register van de burgerlijke stand. De griffier is daarbij opgedragen om niet eerder dan zes weken na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van Curaçao. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.3
Over de feitenvaststelling door het Gerecht is niet geklaagd. Uitgegaan wordt derhalve van het volgende.
- [Geïntimeerde] is geboren op 19 juni 1978 te Pasto Narino, Colombia.
- Op 23 mei 1990 is door de Eerste Familie Rechtbank te Pasto Narino, Colombia, de algehele adoptie vastgesteld van [Geïntimeerde] door mevrouw [Naam], geboren te Curaçao op [datum] 1941 (hierna: [Naam]).
- Op 3 september 1991 is door het kantongerecht te Den Haag (Nederland) voogdijschap verleend aan [Naam] gezien het feit dat adoptie door een alleenstaande ouder op dat moment geen wettelijke mogelijkheid was.
- Bij brief van 11 juni 2019 heeft het waarnemend Hoofd Publieke Zaken verklaard dat [Geïntimeerde] in 1994 werd ingeschreven door [Naam] in haar hoedanigheid als voogdes.
- In 2005 is [Geïntimeerde] komen wonen te Curaçao.
- Op 8 september 2009 is [Naam] het Nederlanderschap verleend.
- Bij voormelde brief van 11 juni 2019 is voorts verklaard dat de oudergegevens van [Geïntimeerde] in de Basisadministratie Persoonsgegevens in 2009 zijn geactualiseerd aan de hand van een overgelegd uittreksel uit het geboorteregister vanuit Colombia waarin vermeld staat dat zij het kind is van [Naam].
- [Naam] is op 14 juli 2018 te Curaçao overleden.
- In het uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens alhier van 11 september 2018 is als dochter van [Naam] opgenomen ‘[Geïntimeerde]’, zijnde geïntimeerde.
4.4
Volgens [Appellanten c.s.] is de adoptie in Colombia van 23 mei 1990 ongeldig omdat [Naam] toentertijd gescheiden was en een eenhoofdige adoptie voor een alleenstaande vrouw wettelijk gezien niet mogelijk was. [Appellanten c.s.] betwisten dat [Naam], [Geïntimeerde] als wettige dochter heeft doen inschrijven in het geboorteregister van Colombia. Volgens [Appellanten c.s.] klopt de inschrijving niet en is er sprake van valsheid in geschrifte van de geboorteakte. Zij trekken voorts in twijfel dat [Naam] op de hoogte was van de actualisering van de oudergegevens [Geïntimeerde] in de Basisadministratie Persoonsgegevens in 2009. [Naam] heeft altijd verklaard de voogdes/pleegmoeder van [Geïntimeerde] te zijn en heeft nooit beoogd de moeder van [Geïntimeerde] te worden. Tussen beiden was geen sprake van family life.
4.5 [
Geïntimeerde] stelt dat de adoptie in overeenstemming met het recht van Colombia is geschied en is ingeschreven in het register van de Burgerlijke Stand in Colombia waarbij de oorspronkelijk ingeschreven geboorteakte werd vervangen door een nieuwe geboorteakte op grond van de adoptie beschikking, welke akte door [Geïntimeerde] als productie 7 bij verweerschrift/pleitnota is overgelegd. Het rechtsgevolg van de adoptie naar Colombiaans recht was dat [Geïntimeerde] niet meer tot de familie van haar bloedverwanten behoorde maar de status van wettige dochter van [Naam] verwierf. Na de adoptie heeft [Geïntimeerde] geen contact meer gehad met haar bloedverwanten en heeft zij een family life met [Naam] opgebouwd. [Geïntimeerde] verzoekt voor recht te verklaren dat de beschikking van 23 mei 1990 naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand.
4.6
Het Hof overweegt als eerste dat voldoende is komen vast te staan dat met [Naam] dezelfde persoon is bedoeld als de op de Colombiaanse geboorteakte vermelde [Naam].
4.7
Aan de orde is de vraag of het Gerecht voor recht heeft kunnen verklaren zoals zij heeft gedaan in de bestreden beschikking.
4.8
Artikel 1:26 lid 1 BW luidt: “Een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft, kan de rechter in eerste aanleg verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, in het buitenland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Curaçaos register van de burgerlijke stand”.
4.9
Een buitenlandse rechterlijke uitspraak komt voor erkenning in aanmerking als de buitenlandse rechter op een internationaal aanvaarde grond bevoegd was om kennis te nemen van de zaak, de uitspraak tot stand is gekomen na een behoorlijke rechtspleging en erkenning van het vonnis niet in strijd is met de openbare orde.
4.1
Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt dat aan deze eisen is voldaan. De Colombiaanse rechter die oordeelde over het verzoek om adoptie van [Geïntimeerde] was de rechter van de geboorteplaats van de -toentertijd- minderjarige. De minderjarige was bij beschikking van 20 oktober 1986 in staat van algehele verlating en verwaarlozing verklaard. De Kinderbescherming te Zona Pasto, “Instituto Colombiano de Bienestar Familiar” genaamd, is over het verzoek van [Naam] tot adoptie van de minderjarige gehoord en heeft het verzoek ondersteund. Geen gronden zijn aanwezig om aan te nemen dat de Colombiaanse beschikking strijdig is met de Curaçaose openbare orde. Dat een adoptie toentertijd naar Curaçaos recht niet mogelijk was geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Sprake is van een inmiddels 30 jaar oude rechtsgeldige adoptie waarbij de geadopteerde al 15 jaar in Curaçao woont en al 11 jaar de Nederlandse nationaliteit bezit. Genoegzaam is gebleken dat [Geïntimeerde] een gerechtvaardigd belang heeft bij de verzochte verklaring voor recht.
4.11
Voorts geldt nog als volgt. Uit de Colombiaanse beschikking kan worden afgeleid dat is bevolen aan de Eerste Notaris van het District Pasto om de inschrijving in de registers te wijzigen in die zin dat de oude geboorteakte zal worden vervangen door een geboorteakte met [Naam] als adoptief moeder en met de kanttekening “algehele adoptie”. Uit de als productie 7 bij verweerschrift/pleitnota in hoger beroep overgelegde geboorteakte van [Geïntimeerde] blijkt dat zulks ook is geschied. Naar het zich laat aanzien is naar aanleiding van het verzoek om toekenning van het Nederlanderschap en het in dat kader toezenden van deze geboorteakte, reden gezien om de oudergegevens van [Geïntimeerde] in de Basisadministratie Persoonsgegevens alhier te actualiseren. Dat zulks mogelijk niet op verzoek van [Naam] is geschied, maakt niet dat de actualisering zonder grond was. Uit de beschikking van 23 mei 1990 kan worden afgeleid dat [Naam] erop is gewezen dat de minderjarige met de adoptie de status van wettige dochter verwerft. Zij moet derhalve hebben geweten, althans begrepen, dat niet slechts sprake was van voogdijschap of pleegmoederschap. Dat de Curaçaose wetgeving het in die tijd (nog) niet mogelijk maakte om de adoptie ook onder die noemer in te schrijven, had niet tot gevolg dat geen sprake meer was van adoptie. Dat [Naam] na de adoptie mogelijk verschillende verklaringen heeft afgelegd over haar verhouding tot [Geïntimeerde] (moeder dan wel voogdes) en de contacten tussen [Naam] en [Geïntimeerde] mogelijk niet altijd soepel zijn verlopen - hetgeen zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt nog niet betekent dat van family life geen sprake was -, kan niet leiden tot een afwijzing van de verzochte verklaring voor recht.
4.12
De bestreden beschikking zal worden bevestigd. Gelet op de relatie tussen partijen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, Th.G. Lautenbach en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 27 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.