ECLI:NL:OGHACMB:2020:263

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
BON2018H00052
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen eigendomsverkrijging door verjaring; geschiedenis grondeigendom op Bonaire

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [Appellante] tegen het Openbaar Lichaam Bonaire. De zaak betreft de eigendom van een perceel grond gelegen te Antriol, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nummer 213, groot 16.700m2. [Appellante] stelt dat zij door verjaring eigenaar is geworden van het perceel, maar het Hof oordeelt dat deze stelling niet kan worden aangenomen. Het Hof verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de vordering van [Appellante] moet worden afgewezen.

De procedure begon met een tussenvonnis van 17 december 2019, waarin het Hof al had geoordeeld dat de eigendom van het perceel niet aan [Appellante] was overgedragen. Tijdens de verdere procedure heeft [Appellante] aangegeven dat zij de memorie van antwoord van Bonaire niet had ontvangen, wat leidde tot een hernieuwde betekening. Na de betekening heeft [Appellante] alsnog een memorie van antwoord ingediend.

Het Hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de stellingen van [Appellante] onvoldoende zijn onderbouwd en dat er geen huurovereenkomst was die haar aanspraken op het perceel zou kunnen rechtvaardigen. Het Hof heeft vastgesteld dat de eigendom van het perceel bij het Openbaar Lichaam Bonaire ligt, en dat de vordering van [Appellante] om eigenaar te worden van het perceel faalt. Het Hof heeft de vorderingen van [Appellante] in conventie afgewezen en in reconventie verklaard dat Bonaire eigenaar is van het perceel, met de mogelijkheid tot inschrijving in de openbare registers.

De kosten van de procedures zijn voor rekening van [Appellante], en het Hof heeft de eerdere beslissing van het Gerecht vernietigd die de kosten had gecompenseerd. Dit vonnis is uitgesproken op 17 november 2020.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: BON201700359 – BON2018H00052
Uitspraak: 17 november 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[Appellante],
wonende in Bonaire,
oorspronkelijk eiseres in conventie/verweerster in reconventie,
thans appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen
de rechtspersoon
HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
zetelend te Bonaire,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. L.M. Virginia en C. de Bres.
De partijen worden hierna [Appellante] en Bonaire genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 17 december 2019 waarbij de zaak tussen de [Appellante] en de mede-geïntimeerden, de erven van [Erflater] is afgedaan, en het gedeelte van de procedure dat gaat tussen [Appellante] en Bonaire verwezen naar de rol voor antwoordakte zijdens [Appellante].
1.2
Op de rol van 28 januari 2020 heeft [Appellante] een akte genomen waarin zij te kennen geeft de memorie van antwoord, teven akte incidenteel appel houdende middelen van beroep, van Bonaire niet te hebben ontvangen.
1.3
Nadat was gebleken dat die memorie niet rechtsgeldig aan [Appellante] was betekend, heeft het Hof opdracht gegeven deze akte alsnog aan [Appellante] te doen betekenen en [Appellante] de gelegenheid geboden om vervolgens, na betekening (op 3 maart 2020), binnen de gebruikelijke termijn van zes weken alsnog een memorie van antwoord in het incidenteel appel te nemen, waarna de zaak opnieuw op de rol zou worden geplaatst voor (nader) schriftelijk pleidooi.
1.4
Op de digitale rol van 22 april 2020 heeft [Appellante] een memorie van woord in het incidenteel appel genomen.
1.5
Op de digitale rol van 15 september 2020 hebben beide (resterende) partijen schriftelijke pleitnotities ingediend.
1.6
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
De inhoud van de nadere gedingstukken brengt geen verandering in de overwegingen zoals weergegeven onder 2.2 en 2.6 van het tussenvonnis en in de daaruit getrokken conclusie dat [Appellante] vergeefs stelt dat zij door verjaring eigenaar van het perceel of een deel ervan is geworden, zodat haar vordering ook in de subsidiaire varianten moet worden afgewezen.
2.2
Toegevoegd wordt nog dat wanneer de familie [Appellante] de gehuurde domeingrond heeft “verruimd” door aangelegen grond in gebruik te nemen, ook voor het geannexeerde deel sprake is van houderschap dat door langdurig gebruik, en de bouw van een huis met omheining, niet kan zijn veranderd in bezit. Zoals in het tussenvonnis is overwogen, volgt uit de eigen stellingen van [Appellante] (zie onder meer het inleidend verzoekschrift onder 19 en de conclusie van repliek onder 8 en 11) dat ten aanzien van (een deel van) het perceel een huurovereenkomst met het toenmalige Eilandgebied gold. Het onder 10 van de memorie van antwoord gestelde doet daaraan niet of onvoldoende af.
2.3
Zou niettemin moeten worden aangenomen dat er geen huurovereenkomst is geweest ten aanzien van het perceel (en dat de overgelegde overeenkomst betrekking had op een door partijen niet nader gelokaliseerd terrein elders), dan moet onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van dit Hof worden aangenomen dat de voorzaten van [Appellante] de door hen in gebruik genomen domeingrond voor de overheid zijn gaan houden. De stelling van [Appellante] dat de verkeersopvattingen in Bonaire met betrekking tot het gebruik van domeingronden anders waren dan op de overige eilanden is onvoldoende gemotiveerd en daarom niet overtuigend. De concrete details van het latere gebruik, zoals [Appellante] die heeft gesteld, leveren als gezegd geen interversie van houderschap op.
2.4
Dit betekent dat het principaal appel faalt en dat de tweede incidentele grief gegrond is (zie de laatste volzin van rov. 2.5 van het tussenvonnis).
2.5
Resteert de incidentele grief 1 die betrekking heeft op de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat Bonaire eigenaar is van het perceel.
2.6
Bonaire heeft in dit verband gemotiveerd betoogd dat alle grond van het eiland Bonaire na de overdracht door Engeland aan de Nederlandse Staat in 1816 overheidsgrond was. [Appellante] heeft dat onderschreven. Pas in 1868 kwam er grond in particuliere handen als gevolg van de verkoop van 60% van het eiland en Klein Bonaire aan drie (en waar het gaat om Bonaire: twee) partijen. Uit de verkoopbrochure met kaart uit 1867 blijkt, zoals [Appellante] niet (voldoende) heeft weersproken, dat het gebied waar het litigieuze perceel is gelegen geen deel uitmaakte van de verkochte gronden. In 1950 is de eigendom van alle overheidsgronden onder algemene titel overgegaan op het Land de Nederlandse Antillen. Krachtens het besluit van 18 februari 1953 (Pb 1953, no. 35) zijn deze gronden, met een aantal niet relevante (want niet het litigieuze perceel betreffende) uitzonderingen, overgedragen aan het Eilandgebied Bonaire, dat na de staatkundige wijziging in 2010 is verdergegaan als het huidige Openbaar lichaam Bonaire.
2.7
Het besluit van 18 februari 1953, zo blijkt uit de door Bonaire als productie 4 in eerste aanleg overgelegde notariële akte betreffende de vestiging van het recht van erfpacht op een deel van het perceel, is op 23 maart 1953 ingeschreven in de relevante registers (zoals onder B van dat besluit was voorgeschreven). De akte vermeldt voorts: “zijnde overigens met betrekking tot gemeld onroerend goed geen titels ten gemelde hypotheekkantore overgeschreven.” Omdat ook anderszins niet is gebleken dat de eigendom van het perceel ooit is overgedragen aan een derde (of dat sprake is geweest van een uitgifte gevolgd door notariële vaststelling van de eigendom zoals beschreven onder 4 en 5 van de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie van Bonaire), en zich ook na de publicatie geen andere, niet in dit geding betrokken, pretendenten hebben gemeld, moet - nu het beroep van [Appellante] op verjaring faalt - worden aangenomen dat Bonaire thans (nog steeds) de eigenaar is van het perceel.
2.8
Gelet op het vorenstaande is de verklaring voor recht toewijsbaar, met de gewenste bepaling inzake de inschrijving. De openbare oproep zoals die door [Appellante] is gedaan had weliswaar betrekking op de verjaringspretenties van [Appellante], maar dat staat er, nu zich niemand heeft gemeld die claimt eigenaar van een deel van het perceel te zijn, niet aan in de weg dat aan het voorschrift van 3:27 BW is voldaan, zodat de verklaring voor recht, wanneer deze in kracht van gewijsde is gegaan, kan worden ingeschreven in de openbare registers. Het Hof zal in het dictum dienovereenkomstig bepalen.
2.9
De slotsom is dat het principaal appel van [Appellante], gericht tegen de afwijzing van haar vorderingen faalt, en dat het incidenteel appel slaagt. De vordering in reconventie zal alsnog worden toegewezen. Omdat het Gerecht - overigens ongeoorloofd - de kosten van de conventie en de reconventie had gecompenseerd op de grond dat Bonaire in reconventie de in het ongelijk gestelde partij was (en [Appellante] die in conventie), zal het Hof deze beslissing vernietigen om [Appellante] in beide procedures te veroordelen in de kosten van Bonaire, te stellen op nihil. Omwille van de leesbaarheid zal het Hof beide vonnissen vernietigen en een geheel nieuw dictum formuleren.
2.1
De kosten van het appel, zowel het principale als het incidentele, komen voor rekening van [Appellante]. Omdat Bonaire in hoger beroep een externe gemachtigde heeft ingeschakeld, zullen overeenkomstig het liquidatietarief salariskosten worden toegewezen, en wel op basis van 3 punten x tarief 5. De kosten van de mislukte betekening zullen voor rekening van Bonaire worden gelaten. Voorts ligt het gelet op het profijt dat Bonaire van de openbare oproeping in deze procedure heeft in de rede dat het de kosten daarvan (deels) aan [Appellante] vergoedt; daartoe zullen ook de kosten van de tweede betekening op 3 maart 2020 voor rekening van Bonaire worden gelaten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover tussen [Appellante] en Bonaire in conventie en in reconventie gewezen en opnieuw recht doende;
in conventie:
wijst de vorderingen van [Appellante] jegens Bonaire af;
in reconventie:
verklaart voor recht dat het Openbaar Lichaam Bonaire eigenaar is van het perceel gelegen te Antriol, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nummer 213, groot 16.700m2;
bepaalt dat deze verklaring, wanneer deze in kracht van gewijsde is gegaan, kan worden ingeschreven in de openbare registers;
in conventie en in reconventie voorts:
veroordeelt [Appellante] in de kosten van beide procedures in eerste aanleg, aan de zijde van Bonaire begroot op nihil;
veroordeelt [Appellante] in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep aan de zijde van Bonaire gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op US$ 3.351,- voor salaris van de gemachtigden en wat betreft de nakosten op US$ 140,- te verhogen met US$ 84,- ingeval betekening plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 17 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.