ECLI:NL:OGHACMB:2020:260

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
AUA2019H00127
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervoersovereenkomst tussen GIGICHA N.V. en [Appellante 1], [Appellant 2]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van GIGICHA N.V., h.o.d.n. Seaview Investment, tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De zaak betreft een vordering tot betaling van Afl. 29.041,15 voor door Seaview verrichte cargo- en transportdiensten voor [Appellant c.s.] in de periode van 16 oktober 2015 tot 15 oktober 2017. Seaview heeft de vordering ingesteld omdat zij goederen vanuit de Verenigde Staten naar Aruba heeft vervoerd en hiervoor kosten in rekening heeft gebracht. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen, omdat [Appellant 2] geen partij was bij de vervoersovereenkomsten en [Appellante 1] onbestreden heeft gesteld dat zij de vrachtkosten niet aan Seaview, maar aan MVP in de VS verschuldigd was. Seaview is in hoger beroep gegaan en heeft vier grieven ingediend, waarin zij betoogt dat [Appellant 2] wel degelijk partij was bij de overeenkomsten en dat de vordering tegen [Appellante 1] ten onrechte is afgewezen.

Het Hof heeft de grieven van Seaview niet gevolgd. Het Hof oordeelt dat de overgelegde facturen enkel op naam van [Appellant 1] staan en dat er onvoldoende bewijs is dat [Appellant 2] betrokken was bij de vervoersovereenkomsten. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de stelling van Seaview dat zij recht heeft op betaling van vrachtkosten niet voldoende onderbouwd is. De overeenkomst tussen Seaview en MVP biedt geen basis voor de vordering van Seaview, omdat deze niet aantoont dat [Appellant 1] aan Seaview vrachtkosten verschuldigd was. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt Seaview in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummer: AUA201801212 – AUA2019H00127
Uitspraak: 17 november 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
GIGICHA N.V. h.o.d.n. SEAVIEW INVESTMENT,
gevestigd te Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. R.J. Kock,
tegen
[Appellante 1]en
[Appellant 2],
beiden wonende in de Verenigde Staten,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. H.U. Thielman.
De partijen worden hierna Seaview en [Appellante 1], [Appellant 2] en [Appellant c.s.] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het procesverloop in eerste aanleg wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 15 mei 2019 van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij akte van hoger beroep, ingediend ter griffie op 24 juni 2019, is Seaview in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis.
1.3
Bij op 24 juli 2019 ingekomen memorie van grieven met producties heeft Seaview vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal verklaren voor recht dat [Appellant 2] partij is bij de vervoersovereenkomst(en) en [Appellant c.s.] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van Afl. 29.041,15 aan Seaview, met veroordeling van [Appellant c.s.] in de proceskosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4 [
[Appellan c.s.] hebben in de op 10 september 2019 ingediende memorie van antwoord het beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen met veroordeling van Seaview in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
1.5
Op de daarvoor bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Seaview vordert betaling van een bedrag van Afl. 29.041,15, te vermeerderen met wettelijke rente voor door Seaview verrichte cargo/transportdiensten voor [Appellant c.s.] in de periode van 16 oktober 2015 tot 15 oktober 2017.
2.2.
Seaview is benaderd om zich te ontfermen over de invoer van goederen van [Appellant c.s.] vanuit Florida, VS, naar Aruba. Voor de verscheping en de werkzaamheden in de VS heeft Seaview het bedrijf World Trade Shipping and Logistics, handelend onder de naam “MVP International”, (hierna: MPV te noemen) ingeschakeld, althans bij [Appellant c.s.] geïntroduceerd.
2.3.
Seaview heeft een bedrag van Afl. 100.298,06 in totaal gedeclareerd waarvan een bedrag van Afl. 71.166,91 is betaald. Het gevorderde bedrag van Afl. 29.041,15 betreft tien facturen van het jaar 2017 waarop als specificatie voor de in rekening gebrachte bedragen staat vermeld: “handeling charges”, “documentation charges”, “administration”, “costums fee”, “facility & stripping charges”, “duty”, “delivery”, “freight (en een per factuur wisselend bedrag in $)”, “bbo” en “bazv”. Op factuur 2017-1021 staat verder nog vermeld: “Labor, forklift” en op factuur 2017-1027: “Hualage en Caribbean port agency”.
2.4.
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering jegens [Appellant 2] afgewezen omdat deze geen partij was bij de overeenkomsten tussen partijen. De vordering tegen [Appellante 1] is eveneens afgewezen. Het Gerecht heeft daartoe overwogen dat zij onbestreden heeft gesteld dat zij de bij de facturen gedeclareerde vrachtkosten (“freight”) niet is verschuldigd aan Seaview. De door haar eerder wel betaalde vrachtkosten zijn derhalve onverschuldigd betaald. Het impliciete beroep op verrekening van (een deel) van het onverschuldigd betaalde met de nog openstaande bedragen op de genoemde tien facturen is daarbij gehonoreerd.
2.5.
In grief 1 voert Seaview aan dat de vordering tegen [Appellant 2] ten onrechte is afgewezen. [Appellant 2] was wel partij bij de overeenkomsten van goederenvervoer aldus Seaview en zij stelt dat op grond van de e-mailcorrespondentie van zijn persoonlijk e-mailadres is gebleken dat [Appellant 2] zeer betrokken is geweest bij het transport van de goederen vanuit de VS. Hij was degene die de e-mailcorrespondentie hoofdzakelijk onderhield en heeft in een e-mail van 22 november 2017 ook vermeld dat hij een bedrag van $ 47.564,35 heeft betaald.
2.6.
Het Hof volgt het standpunt van Seaview niet. De overgelegde facturen staan alle enkel op naam van [Appellant 1]. Voor het overige is niet gebleken, althans niet voldoende onderbouwd, dat [Appellant 2] betrokken is geweest bij het aangaan van de vervoerovereenkomst(en). De omstandigheid dat [Appellant 2] per e-mail heeft gecorrespondeerd over het transport en in dat kader voor betalingen heeft gezorgd, maakt hem, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, nog niet tot contractspartij. Grief 1 faalt derhalve.
2.7.
In grief 2 en 3 komt Seaview op tegen het oordeel van het Gerecht dat [Appellante 1] onbestreden heeft gesteld dat zij met betrekking tot de goederen die vanuit de VS naar Aruba zijn vervoerd geen vrachtkosten aan Seaview is verschuldigd doch slechts aan MVP in de VS. Ten onrechte heeft het Gerecht op basis daarvan de vordering van Seaview voor de vrachtkosten afgewezen. Seaview wijst in dit kader op haar conclusie van repliek waarbij zij in reactie op voormelde stelling van [Appellante 1] heeft uitgelegd dat zowel MVP als Seaview, ieder de eigen, vrachtkosten bij een klant in rekening brengen. Het is niet zo dat [Appellante 1] alleen aan MVP vrachtkosten is verschuldigd. Er is dan ook geen sprake van een onverschuldigde betaling van vrachtkosten aan Seaview.
2.8.
Seaview heeft in haar pleitnota in hoger beroep voormeld standpunt nader aangevuld. Seaview en MVP hebben afgesproken dat beide partijen recht hebben op 50% van de totale vrachtkosten, aldus Seaview. Beiden brengen deze apart bij de klant in rekening. Seaview verwijst in dit kader naar artikel 4 van de voor het in eerst in hoger beroep overgelegde, non exclusive mutual freight agency agreement tussen Seaview en MVP van 2 september 2016 (hierna: de overeenkomst).
In de “Recitals” van de overeenkomst wordt onder meer overwogen dat MVP “freight forwarding and related services” verzorgt in de VS and Seaview in Aruba en voorts:

The parties have a mutual interest in representing each other as an exclusive origin and destination agent in providing freight forwarding and related services for cargo going to, from, and through the U.S.A. and Aruba. Now, therefore, the parties agree as follows:
1
CROSS-PROMOTION OF EACH OTHER’S BUSINESS
MVP and Seaview agree to provide each other with sales leads and routing orders (..).”
4
PROFIT SHARING
The parties agree to a 50/50 profit sharing agreement of gross profits from sales leads and routing orders as to ocean charges only. Unless the parties agree otherwise in a writing signed by both, income from airfreight, local handling, documentation, customs, or delivery charges shall not be subject to the aforementioned profit agreement(..)”.
2.9. [
Appellante 1] betwist het door Seaview gestelde en stelt dat Seaview haar heeft verwezen naar MVP voor het zeevervoer, dat zij de zeevracht ook met MVP heeft geregeld en dat zij MVP voor de vrachtkosten heeft betaald. Seaview is gecontracteerd voor het inklaren van de goederen op Aruba en het transporteren en afleveren daarvan aan [Appellante 1]. [Appellante 1] wijst in dit kader op de e-mail van 27 december 2017 waarin Seaview schrijft: “
(..) what you owe here is for service and duty here in AUA”.
2.10. [
Appellante 1] stelt dat de overgelegde overeenkomst van 2 september 2016 te laat is ingediend en in principe buiten beschouwing moet worden gelaten. Voor zover het Hof daar anders over oordeelt, stelt [Appellante 1] dat de overeenkomst een jaar na de inschakeling van de diensten van Seaview en MVP is gesloten en dat zij geen partij was bij de overeenkomst en ook niet van (de inhoud daarvan) in kennis is gesteld. De overeenkomst heeft dan ook geen wijziging gebracht in de rechtsverhouding tussen [Appellante 1] en MVP en kan niet leiden tot het simpelweg opnemen van vrachtkosten in de facturen van Seaview, aldus [Appellante 1]. Voorts meent [Appellante 1] dat artikel 7.0 van de overeenkomst, waarin is bepaald: “
(..) neither party shall have any authority to act on behalf of the other party and to create any obligation, express or implied, on behalf of the other”,niet toelaat dat Seaview namens MVP “brutowinst” vordert van de klant
.Uit artikel 4 van de overeenkomst waarin wordt gesproken over een 50/50 verdeling van de brutowinst, kan daarbij niet worden afgeleid dat Seaview en MVP recht hebben op 50% van de bij een klant in rekening gebrachte vrachtkosten. De strekking van de overeenkomst is, gelet op artikel 1 van de overeenkomst, dat zij elkaar zullen promoten en de winst uit die acties zullen delen. Voor zover wel een recht op facturering van 50% van de vrachtkosten kan worden ontleend aan artikel 4 van de overeenkomst, heeft Seaview niet aangetoond hoeveel de brutowinst, die niet gelijk is aan de vrachtkosten, was die tussen Seaview en MVP moest worden verdeeld en welk bedrag [Appellante 1] dan verschuldigd zou zijn aan Seaview.
2.11.
Blijkens de overgelegde facturen van het jaar 2015 en die van januari 2016 (in totaal 7 facturen) zijn vrachtkosten door Seaview in rekening gebracht bij [Appellante 1]. In de periode van 22 maart 2016 tot en met 17 februari 2017 worden op de overgelegde facturen (14 stuks) geen vrachtkosten in rekening gebracht. Eerst vanaf de factuur van 24 februari 2017 verschijnen weer bedragen aan vrachtkosten op de negen daaropvolgende facturen tot en met 29 augustus 2017. Op de vijf facturen vanaf 29 september 2017 wordt wederom geen bedrag aan vrachtkosten opgevoerd. Het vorenstaande ondergraaft de stelling van Seaview dat zij altijd de eigen vrachtkosten bij [Appellante 1] in rekening bracht, net zoals MVP dat deed bij [Appellante 1], en dat de door Seaview opgevoerde kosten dus verschuldigd zijn door [Appellante 1]. Een betoog dat de gestelde 50/50 afspraak tussen Seaview en MVP eerst na de datum van de overeenkomst is toegepast gaat ook niet op, nu na 2 september 2016 meerdere facturen zijn uitgegaan zonder vrachtkosten in rekening te brengen.
2.12.
In artikel 8:29 BW is bepaald dat de vracht, dat is de in geld uitgedrukte tegenprestatie voor het vervoer (hierna: vrachtkosten), is verschuldigd na aflevering van de zaken ter bestemming. De wet vermeldt niet wie de debiteur van de vrachtkosten is, zodat aannemelijk is dat in overeenstemming met artikel 8:20 BW, de afzender als wederpartij van de vervoerder als debiteur aangemerkt moet worden. Bij de stand van zaken dat Seaview [Appellante 1] heeft verwezen naar MVP voor het verschepen van de goederen naar Aruba en dat MVP die verscheping ook op zich heeft genomen, ligt het voor de hand dat MVP als afzender de vrachtkosten maakte en ook de volledige kosten bij [Appellante 1] in rekening bracht. Het lag op de weg van Seaview om aannemelijk te maken dat partijen van het vorenstaande afwijkende afspraken hebben gemaakt in de zin zoals door haar in deze gesteld. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Seaview volstaan met het overleggen van de overeenkomst. Daargelaten de vraag of productie 1 bij pleitnota in hoger beroep tijdig is overgelegd door Seaview, overweegt het Hof dat deze overeenkomst geen aanleiding geeft om het standpunt van Seaview te volgen. De door Seaview gestelde afwijkende afspraak kan, zonder nadere toelichting welke ontbreekt, niet uit artikel 4 van de overeenkomst worden afgeleid. In het artikel wordt gesproken over brutowinst en niet over vrachtkosten die 50/50, dan wel - zoals eerder gesteld - ieder voor de eigen cargokosten, bij de klant in rekening worden gebracht, nog daargelaten dat een dergelijke afspraak eerst vanaf de datum van de overeenkomst zou kunnen hebben gegolden. Daarbij heeft Seaview nagelaten om de voor het betreffende vervoer aan de orde zijnde totale vrachtkosten inzichtelijk te maken, duidelijk te maken wat MVP in dat kader heeft betaald en helderheid te verschaffen over de door haar bij [Appellante 1] in rekening gebrachte vrachtkosten. Het Hof zal het ervoor houden dat MVP de vrachtkosten heeft gemaakt en dat [Appellante 1] de vrachtkosten aan MVP diende te betalen. Niet betwist is dat [Appellante 1] vrachtkosten aan MVP heeft betaald. Daarmee zijn de door [Appellante 1] aan Seaview betaalde bedragen aan vrachtkosten onverschuldigd geschied. Nu Seaview daartegen geen onderbouwd verweer heeft gevoerd, zal het restbedrag genoemd in rov. 3.8 van het bestreden vonnis geacht worden te zijn verrekend met het door [Appellante 1] onverschuldigd betaalde. De grieven 2 en 3 falen derhalve.
2.13.
Gelet op het vorenstaande zal het bestreden vonnis worden bevestigd. Seaview zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep welke worden begroot op Afl. 192,14 aan betekeningskosten en Afl. 6.000,= (3 punten ad tarief 5) aan salaris gemachtigde. Ook grief 4 faalt derhalve.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt Seaview in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Appellant c.s.] vastgesteld op een bedrag van Afl. 192,14 aan betekeningskosten en Afl. 6.000,= aan salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 17 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.