ECLI:NL:OGHACMB:2020:252

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
CUR2020H00050
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.A. Saleh
  • D. Meyer-de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant, vertegenwoordigd door R.J.C. Hato, tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 10 januari 2020. De zaak betreft een geschil met de minister van Justitie.

De appellant heeft op 21 februari 2020 hoger beroep ingesteld, maar heeft in zijn brief niet uiteengezet met welke overwegingen hij het niet eens was en waarom. Hierdoor voldeed hij niet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De gemachtigde van de appellant is gewezen op dit verzuim en kreeg de gelegenheid om dit te herstellen, maar heeft de gestelde termijn ongebruikt laten verstrijken.

Gelet op de bepalingen van de Lar, heeft de voorzitter van het Hof besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat de zaak ter zitting is behandeld. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van voldoende gronden voor hoger beroep, en dat het niet voldoen aan deze vereisten kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de procedure.

Uitspraak

CUR2020H00050
Datum uitspraak: 16 november 2020
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak van de voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, na vereenvoudigde behandeling (artikel 79, eerste en vierde lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak), op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van
10 januari 2020 in zaak nr. CUR201900021 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie.

Procesverloop

Bij brief van 21 februari 2020 heeft R.J.C. Hato, namens appellant, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht van 10 januari 2020 in zaak nr. CUR201900021.

Overwegingen

1. (De gemachtigde van) appellant heeft in zijn brief van
21 februari 2020 niet uiteengezet, met welke overwegingen in de aangevallen uitspraak hij zich niet kan verenigen en waarom dat zo is. Aldus heeft hij niet de gronden vermeld, waarop het hoger beroep berust en niet aan het bij artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar), gelezen in verbinding met artikel 77, eerste lid, voor het instellen van hoger beroep gestelde vereiste voldaan. (De gemachtigde van) appellant is op dit verzuim gewezen en hij is tot en met 24 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld het te herstellen. Bij brief en e-mailbericht van 21 september 2020 is deze termijn tot en met
12 oktober 2020 verlengd. (De gemachtigde van) appellant heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken.
Lettend op artikel 22, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 79, eerste en vierde lid, van de Lar, ziet de voorzitter hierin aanleiding het hoger beroep, zonder behandeling ervan ter zitting, niet-ontvankelijk te verklaren.

Beslissing

De voorzitter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

verklaart het hoger beroep niet‑ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. Saleh
w.g. Meyer-de Beer
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020