ECLI:NL:OGHACMB:2020:244

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
CUR2019H00191
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een hoger beroep inzake een mondelinge geldleningsovereenkomst en de bewijswaarde van een schuldbekentenis zonder goedschrift

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [Appellant], vertegenwoordigd door mr. O.A. Martina, en [Geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. M.A. Becher, over de rechtsgeldigheid van een mondelinge geldleningsovereenkomst en de bewijswaarde van een schuldbekentenis zonder goedschrift. De appellant had in eerste aanleg een vonnis van het Gerecht in Curaçao aangevochten, waarin de vordering van de geïntimeerde tot betaling van een schuld van NAf 129.475,50 was toegewezen. De appellant stelde dat er geen rechtsgeldige overeenkomst was gesloten en dat de schuldbekentenis niet de vereiste dwingende bewijskracht had.

Het Hof heeft vastgesteld dat de appellant tijdig en op de juiste wijze appel heeft ingesteld. De grieven van de appellant zijn in de memorie van grieven uiteengezet, maar het Hof oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om de stelling dat er geen mondelinge overeenkomst was gesloten te onderbouwen. Het Hof heeft de inhoud van de stukken en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen en geconcludeerd dat de schuldbekentenis, hoewel deze geen goedschrift bevatte, wel vrije bewijskracht heeft. Dit betekent dat de inhoud van de schuldbekentenis en de overige omstandigheden voldoende waren om de vordering van de geïntimeerde te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de bewijswaarde van documenten in civiele zaken, vooral wanneer het gaat om geldleningen en schuldbekentenissen.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2020 VONNIS NO.
UITSPRAAK: 13 oktober 2020
ZAAKNR: CUR201800633 – CUR2019H00191
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[Appellant],
wonend in Curaçao,
voorheen gedaagde, thans appellant,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
- tegen -
[Geïntimeerde],
wonend in Curaçao,
voorheen eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.A. Becher.
Partijen worden hierna (ook) [Appellant] en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 8 april 2019.
1.2 [
Appellant] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door indiening op 17 mei 2019 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij op 27 juni 2019 ingediende memorie van grieven heeft [Appellant] grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten.
1.3
Op 6 augustus 2019 heeft [Geïntimeerde] een memorie van antwoord ingediend, waarbij hij de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [Appellant] in de proceskosten in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Op de nader daartoe bepaalde rolzitting hebben partijen schriftelijke pleitnota’s overgelegd.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

[Appellant] heeft tijdig en op de juiste wijze appel ingesteld, zodat hij daarin kan worden ontvangen.

3.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten, die grotendeels reeds door het Gerecht waren vastgesteld (zie rov. 2.2 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis). Deze blijken uit hetgeen door partijen over en weer is gesteld en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist, en uit overgelegde producties.
A. Bij de stukken bevindt zich een door [Geïntimeerde] ondertekende brief van 20 oktober 2017 gericht aan [Appellant] waarboven (blijkens de vertaling door een beëdigd vertaler) staat
“schuldaflossingsovereenkomst”inhoudende een betalingsvoorstel voor de aflossing van een schuld van US$ 70.000,- aan [Geïntimeerde]. Het voorstel hield in dat het totaalbedrag – zijnde de hoofdsom plus de voor de overeengekomen betalingstermijn vastgestelde rente van 0,75% (US$ 525,-) per week – in drie termijnen moest worden voldaan, te weten een betaling van US$ 20.000,- in de week van 23 tot 27 oktober 2017 en twee betalingen van US$ 25.000,- op 20 november 2017 en 11 december 2017. De brief bevat de volgende passage:
Het totale bedrag van de hoofdsom plus de in de overeengekomen betalingstermijn vastgestelde rente voor een bedrag van USD 74.200,00 (USD vierenzeventigduizend tweehonderd 00/100) vormt het totale bedrag van de lening aan de heer Omar [Appellant] Villalobos en het onderhavige document dat wordt ondertekend als een wisselbrief tegen de berekende waarde;
B. Bij de stukken bevindt zich verder een door [Appellant] ondertekend document van 20 oktober 2017 waarboven (blijkens de vertaling door een beëdigd vertaler) staat
“Erkenning en aanvaarding”. Daarin staat in de Spaanse taal – zoals ter zitting in eerste aanleg in overleg met partijen is vastgesteld – het volgende:
Ondergetekende erkent hierbij het totaalbedrag van de openstaande schuld, gespecificeerd in deze overeenkomst(volgens partijen wordt daarmee bedoeld het onder A genoemde document; opm. Hof)
en heeft helemaal geen recht op vergoeding, contra prestatie, tegenvordering en accepteert de hierboven genoemde betalingstermijnen.
C. Bij brieven van 3, 13, 17, 22 en 27 november 2017, 18 december 2017, 8 januari 2018 en 22 januari 2018 heeft [Geïntimeerde] [Appellant] aangeschreven in verband met het uitblijven van de betaling en US$ 525,00 rente per week aangezegd.
D. Bij brief van 24 januari 2018 van de gemachtigde van [Geïntimeerde] is [Appellant] in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van US$ 89.312,83 binnen vijf werkdagen.
4.2
In eerste aanleg heeft het Gerecht de vordering van [Geïntimeerde] tot betaling van
NAf 129.475,50 in hoofdsom toegewezen. Daartoe heeft het Gerecht geoordeeld dat de onder A en B genoemde stukken, beschouwd in het licht van de overige feiten, de WhatsApp-communicatie tussen partijen en enkele betalingen van [Appellant] aan [Geïntimeerde], gebaseerd zijn op een mondelinge overeenkomst op grond waarvan [Geïntimeerde] de verbintenis op zich nam om het door [Appellant] aan de Venezolaanse luchtvaartmaatschappij Estelar Latinoamerica C.A. (hierna: Estelar) verschuldigde bedrag van US$ 100.000,- in zijn geheel aan Estelar te voldoen, en [Appellant] de verbintenis op zich nam om dit bedrag in termijnen, met rente, aan [Geïntimeerde] terug te betalen.
4.3 [
Appellant] heeft in hoger beroep onvoldoende aangevoerd op grond waarvan het Hof tot een andere duiding zou kunnen komen van de
schuldaflossingsovereenkomsten de
erkenning en aanvaardingdan dat deze inderdaad een voortvloeisel zijn uit de hierboven bedoelde mondelinge overeenkomst. Het Hof verenigt zich met bedoeld oordeel van het Gerecht in rov. 4.3 tot en met 4.5 van het bestreden vonnis en maakt dit tot het zijne, en voegt daaraan het volgende toe.
4.4
Ook in hoger beroep is de stelling dat [Geïntimeerde] een overeenkomst met Inversora Occidental C.A. (hierna: Inversora) zou hebben gesloten, in plaats van [Appellant] in persoon, onvoldoende onderbouwd tegenover de nadere uitleg die [Geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft gegeven. Verder doet de omstandigheid dat de US$ 30.000,- die wel is terugbetaald aan [Geïntimeerde], en de twee rentetermijnen ad US$ 525,-, afkomstig zijn van Construcenter N.V. (hierna: Construcenter), een Curaçaose vennootschap van [Appellant], niet ter zake. Dat het geld afkomstig was uit Construcenter pleit ook niet direct voor de stelling van [Appellant] dat hij de lening met [Geïntimeerde] namens Inversora is aangegaan. Dat, zoals [Appellant] stelt, [Appellant] en/of [Geïntimeerde] bij hun valutatransacties namens vennootschappen handelden, staat los van de mogelijkheid dat [Geïntimeerde] (om de door hem genoemde redenen) in privé aan [Appellant] geld heeft geleend om een schuld van een van diens vennootschappen aan Estelar te voldoen. Kennelijk is dat hier gebeurd. In de
schuldaflossingsovereenkomststaat expliciet vermeld dat het een
lening aan de heer [Appellant]betreft (zie hierboven onder 4.1 sub A). Indien [Appellant], zoals hij stelt, er zeer aan hecht zakelijk en privé strikt gescheiden te houden, had hij dit moeten corrigeren voordat hij de erkenning ondertekende. Nu hij dat niet heeft gedaan is de (beweerde) zakelijke achtergrond van de onderliggende schuld onvoldoende om te kunnen stellen dat [Geïntimeerde] had moeten begrijpen dat [Appellant] zich niet verplichtte om al dan niet via een van zijn vennootschappen het geld terug te betalen en dat hij, [Geïntimeerde], daarvoor bij een van die vennootschappen (Inversora) zou moeten aankloppen.
4.5
Het is juist dat de onder A en B genoemde documenten tezamen een schuldbekentenis constitueren, die – aangenomen dat het tweede lid niet van toepassing is - wegens het ontbreken van een goedschrift dwingende bewijskracht ontbeert (artikel 137 lid 1 Rv). Daaraan doet echter niet af dat deze akte wel vrije bewijskracht heeft, en het Hof gelet op de inhoud van de schuldbekentenis en de overige gemotiveerd gestelde omstandigheden, die nog steeds onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, tot het oordeel komt dat [Appellant] onvoldoende heeft weersproken dat een mondelinge overeenkomst tussen [Geïntimeerde] en [Appellant] is gesloten op grond waarvan de [Geïntimeerde] de schuld van [Appellant] van US$ 100.000,- aan Estelar in een keer heeft voldaan en [Appellant] vervolgens dat bedrag met rente in termijnen aan [Geïntimeerde] zou terugbetalen. De hoogte van de door [Appellant] verschuldigde bedragen is niet (afdoende) betwist. Grief 2, waarin wordt geklaagd dat het Gerecht ten onrechte dwingende bewijskracht heeft toegekend aan meerbedoelde documenten, leidt, zo deze al berust op een juiste lezing van het bestreden vonnis, niet tot vernietiging daarvan.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld en het bestreden vonnis, nu het Hof daartegen ook ambtshalve geen bezwaren heeft, zal worden bevestigd. [Appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het appel van [Geïntimeerde] worden veroordeeld. De proceskostenveroordeling zal, zoals door [Geïntimeerde] verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
BESLISSING:
Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep van [Geïntimeerde], tot op heden begroot op NAf 411,45 aan betekeningskosten en NAf 10.500,- aan gemachtigdensalaris (3 x tarief 7);
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en
F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 13 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.