ECLI:NL:OGHACMB:2020:226

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 september 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
SXM2019H00098
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Lob-verzoek om informatie over uitgifte in erfpacht aan publieke personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant uit Sint Maarten tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De appellant had op 18 juli 2018 een verzoek ingediend bij de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening, Milieu en Infrastructuur op basis van artikel 3 van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Dit verzoek betrof documenten en informatie over de uitgifte in erfpacht van percelen land en water aan publieke personen. De minister heeft dit verzoek deels ingewilligd en deels afgewezen, wat leidde tot een beroep van de appellant. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak op 20 augustus 2020 behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.R. Rutte, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.P. van Hees, hebben via videoverbinding deelgenomen aan de zitting. Het Hof oordeelt dat de definitie van 'publieke personen' die door de appellant is gegeven te ruim is om het verzoek te kunnen beoordelen. Dit omvatte namelijk een grote groep personen, waaronder ambtenaren en hun familieleden. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en oordeelt dat de minister niet verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken, aangezien de appellant onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn verzoek te specificeren. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

SXM2019H00098
Datum uitspraak: 28 september 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonende in Sint Maarten, appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 29 juli 2019 in zaak nr. SXM201801562, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening, Milieu en Infrastructuur (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij beschikking van 9 november 2018 heeft de minister een verzoek van appellant op grond van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: de Lob) deels ingewilligd en deels afgewezen.
Bij uitspraak van 29 juli 2019 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak op 20 augustus 2020 ter zitting behandeld in Curaçao. Appellant, vertegenwoordigd door mr. C.R. Rutte, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.P. van Hees, advocaat, hebben via een videoverbinding vanuit Sint Maarten aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot het bestuursorgaan of tot de onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame departementen, diensten, bureaus of instellingen. Het tweede lid bepaalt dat de verzoeker de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document vermeldt, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
2. Bij brief van 18 juli 2018 heeft appellant de minister, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lob, verzocht om aan hem de volgende (kopieën van) documenten en/of informatie te verstrekken:
“(a) alle (concept) documenten, inclusief adviezen, memoranda, notities of papers, zowel in papieren vorm als in elektronische vorm, voorbereid door, uitgegeven aan, ontvangen door of (anderszins) in het bezit van het land Sint Maarten, betrekking hebbend op het (algemene of specifieke) beleid van dat land wat betreft (i) de uitgifte in erfpacht van[zijn]
percelen[land en/of water],
(ii) de uitgifte van die percelen in erfpacht aan één of meer publieke personen, (iii) toegestaan gebruik van en andere (financiële) verplichtingen, opgelegd in verband met[de uitgifte in erfpacht van]
die percelen, en (iiii) het (niet) handhaven van die verplichtingen;
(b) de naam van ieder publiek persoon aan wie één of meerdere van die percelen in erfpacht is/zijn uitgegeven of wordt/worden uitgegeven, met daarbij een beschrijving van die percelen, de reden(en) voor die uitgifte in erfpacht, of andere – niet zijnde publieke – personen eerder hebben verzocht om uitgifte van die percelen in erfpacht, en alle onderliggende documenten (van uitgifte), beschikkingen, besluiten en erfpachtovereenkomsten.”
Appellant heeft in deze brief de term “percelen” gedefinieerd als de aan het land Sint Maarten toebehorende percelen van land en water die
“(i) gelegen zijn in het district Simpson Bay, grenzend aan de oost- en westzijde
van de openbare weg naar de luchthaven, of (ii) gelegen zijn op locaties die in het algemeen als waardevol worden beschouwd, waaronder Philipsburg en Great Bay.”De term “publieke personen“ is door appellant gedefinieerd als “
ministers, politici,[voormalige]
leden van het eilandsbestuur en de eilandsraad, leden van het parlement, notarissen, andere personen die met openbaar gezag zijn bekleed en entiteiten die (in)direct door de voornoemde publieke personen worden bestuurd of waarvan die publieke personen, hun familieleden of andere relaties, profiteren.”
3. Bij de beschikking van 9 november 2018 heeft de minister dit verzoek deels ingewilligd en deels afgewezen. De uitgifte in erfpacht van de aan het land Sint Maarten toebehorende percelen land en water vindt, zo vermeldt de minister, uitsluitend plaats aan de hand van de Landsverordening op de uitgifte in erfpacht van gronden toebehorende aan Sint Maarten, welke wet voor eenieder te raadplegen is. De informatiebrochure die in dit verband is uitgegeven, heeft de minister aan appellant overgelegd. De minister heeft het verzoek van appellant voor het overige afgewezen. Volgens hem is het verzoek, en in het bijzonder de daarin gegeven definitie voor de term “publieke personen”, te ruim geformuleerd. De (gegevens van de) (rechts)personen aan wie één of meer van de aan Sint Maarten toebehorende percelen land en/of water in erfpacht is of zijn uitgegeven, en de bij die uitgifte in erfpacht behorende (financiële) verplichtingen en rechten, zijn bovendien te raadplegen in een voor eenieder toegankelijk kadaster, aldus de minister.
4. Appellant betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek van 18 juli 2018 te breed en dus onvoldoende specifiek is geformuleerd om dat verzoek te kunnen beoordelen. De termen “publieke personen” en
“percelen” zijn in het verzoek voldoende gespecificeerd. Daarbij komt dat bij uitstek van de minister mag worden verwacht dat hij weet aan wie hij percelen in erfpacht heeft uitgegeven en uitgeeft en of het daarbij ging of gaat om publieke personen, aldus appellant. Voorts betoogt appellant dat het Gerecht niet heeft onderkend dat hij de door hem opgevraagde (kopieën van) documenten en/of informatie niet via een voor eenieder toegankelijk kadaster kan achterhalen. Volgens hem kan namelijk niet de hand worden gelegd op voorbereidingsdocumenten en documenten tot uitgifte, zodat ook niet kan worden nagegaan of de aan een uitgifte in erfpacht verbonden voorwaarden zijn en worden nagekomen. In het geval de erfpachtrechten zijn uitgegeven aan een vennootschap, kan evenmin worden nagegaan wie daarachter schuilgaat of schuilgaan, zeker indien sprake is van uitgifte aan een offshore bedrijf of een trustbedrijf of lokale of buitenlandse rechtspersonen die bestuurd worden, of waarvan de aandelen bij oprichting genomen zijn, door trustbedrijven, aldus appellant.
4.1.
Met het Gerecht is het Hof van oordeel dat de door appellant in zijn verzoek van 18 juli 2018 gegeven definitie van de term “publieke personen” in het licht van artikel 3, tweede lid, van de Lob te ruim is om dat verzoek te kunnen beoordelen. Die definitie omvat immers onder anderen alle (al dan niet gewezen) ambtenaren en hun familieleden. Zoals de minister in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft toegelicht, betreft het hier (reeds)
4.2.
enkele duizenden personen. Daar komt bij dat appellant geen dan wel onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de door de minister geboden gelegenheid om zijn verzoek te specificeren. Dat de minister bij uitstek in staat zou zijn om de door appellant opgevraagde documenten en/of informatie te achterhalen, wat daarvan ook zij, doet aan het voorgaande geen afbreuk. Het hoger beroep is reeds daarom ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
6.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter, en
mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. Simons
w.g. Meyer-de Beer
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020