Uitspraak
Wettelijk kader
Inleiding
Hoger beroep
Conclusie
gegrond;
gegrond;
f2.800,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
f. 350,00 vergoedt;
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Op 30 november 2017 heeft appellant de minister verzocht om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen. De minister heeft dit verzoek afgewezen op grond van het uitlandigheidsvereiste. Appellant heeft eerder, op 19 april 2017, een verzoek ingediend om de beslissing op zijn eerstvolgende verzoek in Curaçao af te mogen wachten en om dispensatie van het uitlandigheidsvereiste. Het Hof oordeelt dat de minister dit verzoek ten onrechte heeft afgewezen, omdat appellant gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen aan de dispensatie die hem was verleend. Het Hof stelt vast dat de minister de beslissing op het verzoek van 30 november 2017 ten onrechte heeft afgewezen, omdat appellant aan de door de minister verleende dispensatie de verwachting mocht ontlenen dat het uitlandigheidsvereiste niet tegen hem zou worden ingeroepen. Het hoger beroep is gegrond en de beschikking van de minister wordt vernietigd. De minister wordt opgedragen om binnen vier weken een nieuwe, voor appellant gunstige beschikking te nemen op het verzoek van 30 november 2017. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.