ECLI:NL:OGHACMB:2020:220

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
CUR2018H00329
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over grondhuur en waardevergoeding opstal aan nieuwe eigenaar grond

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellante], die oorspronkelijk eiseres was, tegen [Geïntimeerde], de oorspronkelijke gedaagde. De zaak betreft een geschil over grondhuur en de vraag of er een waardevergoeding moet worden betaald aan [Appellante] door [Geïntimeerde]. Het Hof verwijst naar een eerder tussenvonnis van 14 januari 2020, waarin [Appellante] kosteloos in hoger beroep mocht procederen. Tijdens de procedure hebben beide partijen akten genomen, maar zijn zij er niet in geslaagd om tot een vergelijk te komen.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van [Appellante] tot veroordeling van [Geïntimeerde] om een waardevergoeding te betalen niet toewijsbaar is. Dit is onder andere gebaseerd op het feit dat [Appellante] geen juridische eigenaar van het huis was voorafgaand aan de transactie en dat haar rechten als rechtsopvolger van haar moeder niet verloren zijn gegaan door de verkoop aan [Geïntimeerde]. Het Hof concludeert dat [Appellante] niet verarmd is en dat [Geïntimeerde] niet ongerechtvaardigd is verrijkt. Bovendien heeft [Appellante] geen bewijs geleverd voor haar vordering en is er geen grond voor een vergoeding op basis van redelijkheid en billijkheid, aangezien de huurrelatie nog loopt en [Appellante] geen huur heeft betaald.

Het Hof bevestigt het vonnis waarvan beroep en compenseert de kosten van het hoger beroep, zodat elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan op 15 september 2020, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummer: CUR201602194 – CUR2018H00329
Uitspraak: 15 september 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[Appellante],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
tegen
[GEȈINTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.A. Koendjibiharie.
De partijen worden hierna [Appellante] en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 14 januari 2020. Bij dat vonnis heeft het Hof [Appellante] toelating verleend om in hoger beroep kosteloos te procederen en heeft het de zaak verwezen naar de rol van dinsdag 11 februari 2020 om 8.30 uur voor gelijktijdige akte uitlating, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
1.2
Op de rol van 7 juli 2020 hebben partijen ieder een akte genomen.
1.3
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis is de zaak naar de rol verwezen teneinde partijen de gelegenheid te geven om - aan de hand van enkele (voorlopige) oordelen en andere wenken - te proberen de zaak onderling te regelen en daarvan bij akte verslag te doen. Uit de gewisselde aktes blijkt dat partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen. Het Hof zal daarom thans beslissen als volgt.
2.2
De vordering die strekt tot de veroordeling van [Geïntimeerde] om aan [Appellante] een waardevergoeding te betalen is niet toewijsbaar.
Voor zover deze vordering is gebaseerd op gerechtvaardigde verrijking geldt als bezwaar dat [Appellante] ook voorafgaand aan de transactie tussen Sans Souci en [Geïntimeerde] geen juridische eigenaar van het huis was. Haar positie - als rechtsopvolger van haar moeder - ontleende zij aan de grondhuur. Voor zover de aan die positie te ontlenen rechten (zoals een aanspraak op waardevergoeding) in 2011 nog bestonden - er werd immers al jaren geen huur meer betaald - zijn deze door de verkoop aan [Geïntimeerde] niet verloren gegaan, maar dient [Geïntimeerde] deze in beginsel te respecteren. [Appellante] moet dan wel weer huur gaan betalen. Aldus bezien is [Appellante] niet verarmd en is [Geïntimeerde]. niet ten koste van [Appellante] verrijkt. De inmiddels gevestigde hypotheek zou misschien nog als een verarming kunnen worden gezien, maar daarop is geen beroep gedaan; bovendien ontbreekt een verrijking bij [Geïntimeerde], althans kan deze verrijking - zeker zonder nadere gegevens die bij afwezigheid van enig debat niet voor handen zijn - niet op een bepaald bedrag - worden bepaald of geschat, en al helemaal niet op de gevorderde NAf 70.000,-.
Los daarvan geldt dat [Geïntimeerde] (in eerste aanleg met succes) heeft betwist dat een eventuele verrijking niet ongerechtvaardigd is omdat [Appellante] van de aankoop op de hoogte was en daarmee heeft ingestemd. Het bewijs dat het anders ligt dient in beginsel van [Appellante] te komen. Zij heeft dat bewijs echter met de schriftelijke verklaring van haar zuster nog niet geleverd en een toereikend aanvullend bewijsaanbod ontbreekt.
Voor een vergoeding uit hoofde van de grondhuur - op grondslag van de redelijkheid en billijkheid - is op dit moment geen plaats, reeds omdat de huur, althans het gebruik, nog loopt en [Appellante] bovendien (al geruime tijd) geen huur heeft betaald.
2.3
Andere grondslagen voor de vordering zijn niet (voldoende feitelijk gemotiveerd en uitgewerkt) gesteld en voor het treffen van enige andersoortige voorziening ziet het Hof geen ruimte en (mede gelet op rov. 2.4) overigens ook geen aanleiding. De precieze gang van zaken bij de verkoop, de mate waarin partijen aan de verbouwing hebben bijgedragen, alsmede de antwoorden op de vragen die [Appellante] in haar laatste akte heeft opgeworpen, kunnen verder in het midden blijven.
2.4
Het vorenstaande onderstreept eens te meer dat het van groot belang is dat [Appellante] weer inhoud gaat geven aan de huurrelatie door het betalen van huur voor het perceel. Op die manier is niet alleen, zoals in het tussenvonnis al is overwogen, gewaarborgd dat zij bescherming geniet tegen pogingen van [Geïntimeerde] om haar te ontruimen en tegen (de gevolgen van) verhaalsacties door de hypotheekhouder, maar is ook een belangrijke stap gezet op weg naar het behoud of het herstel van de positie die de grondhuurder heeft tegenover de grondeigenaar. In dat geval, vanuit die positie, zou [Appellante] kunnen eisen dat zij het huis (met de vrijwillige of afgedwongen medewerking van de grondeigenaar [Geïntimeerde]) verkoopt of overdraagt aan een derde, bijvoorbeeld aan haar dochter(s).
2.5
Ten slotte benadrukt het Hof nogmaals dat [Geïntimeerde] tegenover [Appellante] is gehouden zorg te dragen voor correcte nakoming van zijn hypothecaire (aflossings)verplichtingen.
2.6
De slotsom is dat het hoger beroep faalt en dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Gelet op de verhouding waarin partijen als gewezen levensgezellen en als ouders van twee dochters tot elkaar staan, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.