In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarin de appellant, een werknemer, verzocht om herstel van een eerdere beschikking met betrekking tot zijn ontslag op staande voet. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.U. Thielman, betwistte de geldigheid van het ontslag, dat was gegeven door een persoon die volgens hem niet zijn werkgever was. Het Hof oordeelde dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat het niet was gegeven met toestemming van de Directeur van de Directie Arbeid, zoals vereist door de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten.
Het Hof stelde vast dat de werkgever, Farfalla N.V., de bewijslast had om aan te tonen dat er een dringende reden voor ontslag bestond, maar dat Farfalla had afgezien van bewijslevering. Het Hof concludeerde dat het ontslag ongeldig was en dat Farfalla in beginsel verplicht was tot loondoorbetaling. Echter, gezien de omstandigheden, waaronder de verstoorde verhoudingen tussen de appellant en het personeel, besloot het Hof de verplichting tot loondoorbetaling te matigen tot een jaar, tot 1 februari 2018.
Daarnaast werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding voor misgelopen fooien afgewezen, omdat hij geen gegevens had verstrekt om zijn claim te onderbouwen. Wel werd een vergoeding van advocaatkosten toegewezen, omdat Farfalla deze eis niet voldoende had weersproken. De beschikking van de eerste aanleg werd vernietigd, en Farfalla werd veroordeeld tot doorbetaling van loon tot 1 februari 2018 en tot betaling van de advocaatkosten.