ECLI:NL:OGHACMB:2020:214

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
AUA2019H00114
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over loondoorbetaling en schorsingsincident met betrekking tot ontslagname door werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Anchi Aruba N.V. tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. Anchi, de appellante, is in hoger beroep gekomen van een vonnis dat op 29 mei 2019 is uitgesproken, waarin de vordering van de geïntimeerde, een werknemer van Anchi, tot doorbetaling van zijn loon en betaling van misgelopen fooien werd toegewezen. De werknemer had zijn ontslag betwist en stelde dat hij bereid was om zijn werk te hervatten. Anchi betwistte dat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd en voerde aan dat de werknemer zelf de arbeidsovereenkomst had beëindigd. Het Hof bevestigde het oordeel van het Gerecht dat niet voorshands aannemelijk was dat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd. Het Hof oordeelde dat voor een opzegging door de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige wilsuiting vereist is, en dat de werkgever zich met redelijke zorgvuldigheid moet vergewissen van de intentie van de werknemer. Het Hof concludeerde dat de incidentele vorderingen van Anchi, die in strijd met het procesreglement waren ingesteld, moesten worden afgewezen. Het vonnis van het Gerecht werd bevestigd en Anchi werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA201901325 – AUA2019H00114
Uitspraak: 22 september 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S I N K O R T GE D I N G
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ANCHI ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde in de hoofdzaak,
thans appellante in de hoofdzaak en verzoekster in de incidenten,
gemachtigden: mr. V.A.V. Carlo,
tegen
[Geïntimeerde],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde in de hoofdzaak en verweerder in de incidenten,
gemachtigde: mr. R.L.F. Dijkhoff.
De partijen worden hierna Anchi en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 5 juni 2019 is Anchi in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op 29 mei 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 6 juni 2019 ingekomen memorie van grieven heeft Anchi grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [Geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad. Bij de memorie van grieven heeft Anchi voorts een incident tot zekerheidstelling ex artikel 57 Rv en een schorsingsincident ex artikel 272 opgeworpen, alsmede verzocht om verdere termijnverkorting ex artikel 235, tweede volzin, Rv. Doordat het verzoek om termijnverkorting in strijd met artikel 116 van het Procesreglement 2018 in de memorie van grieven is vervat, raakte het Hof daarvan pas op de hoogte na ommekomst van de termijnen en is het verzoek dus door het tijdsverloop achterhaald.
1.3 [
Geïntimeerde] heeft geen memorie van antwoord ingediend.
1.4
Op de rolzitting van 21 januari 2020 hebben partijen pleitnotities, Anchi met producties, overgelegd.
1.5
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld heeft [Geïntimeerde] per e-mail van 9 maart 2020 (alsnog) een verweerschrift in de incidenten ingediend, waarbij hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen.
1.6
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

In de hoofdzaak
2.1
Het Hof gaat uit van de door het Gerecht in de rov. 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten, waartegen geen grieven zijn gericht en die het Hof juist voorkomen. Omwille van de leesbaarheid zijn deze feiten hieronder weergegeven.
[Geïntimeerde] is als kok in loondienst getreden van Anchi en was in 2018 al enkele jaren in dienst van Anchi.
[Geïntimeerde] heeft op 31 oktober 2018 voor het laatst gewerkt.
Bij brief van 5 november 2018 heeft [Geïntimeerde] onder meer nietigheid van ontslag ingeroepen en heeft hij te kennen gegeven dat hij bereid is de overeengekomen arbeid te verrichten. Bij brief van 27 maart 2019 heeft [Geïntimeerde] zijn standpunt herhaald.
2.2
In eerste aanleg heeft het Gerecht de vordering van [Geïntimeerde], strekkend tot doorbetaling van zijn maandloon en betaling van US$ 700,- per maand wegens misgelopen fooien, toegewezen tot een bedrag van Afl. 2.718,30 per maand aan loon en Anchi veroordeeld tot betaling van het gevorderde maandbedrag aan misgelopen fooien, beide met ingang van 1 november 2018. Verder is zijn vordering tot wedertoelating tot het werk toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De ten verwere aangevoerde stelling van Anchi dat [Geïntimeerde] niet is ontslagen maar zelf de arbeidsovereenkomst had opgezegd, heeft het Gerecht, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan, niet voorshands aannemelijk geacht.
2.3
Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel dat niet voorshands aannemelijk is geworden dat [Geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
2.4
Bij de beoordeling van de stelling van Anchi wordt vooropgesteld dat uit vaste rechtspraak volgt dat voor het aannemen van een opzegging door de werknemer, die verder vormvrij is, een duidelijke en ondubbelzinnige wilsuiting gericht op definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst is vereist. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor hem kan hebben, zoals het verloren gaan van de mogelijkheid zich op ontslagbescherming te beroepen. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onder omstandigheden moet de werkgever zich er met redelijke zorgvuldigheid van vergewissen dat de werknemer inderdaad beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft beoogd.
2.5
De ingebrachte schriftelijke verklaringen van [Naam 1] en [Naam 2], ter ondersteuning van het standpunt dat Anchi zich van haar “vergewisplicht” heeft gekweten, zeggen daaromtrent niet genoeg, mede omdat deze identieke verklaringen niet na beëdiging ten overstaan van een rechter zijn afgelegd. De schriftelijke verklaring van [Naam 3], inhoudend dat [Geïntimeerde] de door de directeur van Anchi aan hem uitgereikte schriftelijke bevestiging van diens ontslagname in stukken scheurde en in de prullenbak gooide, wijst zelfs in de richting dat er juist geen sprake was van een echt gewilde en gemeende ontslagname. Ten slotte bevat de e-mail van 12 november 2018 aan de arbeidsbemiddelaar niet meer dan het relaas van Anchi omtrent de door haar gestelde ontslagname door [Geïntimeerde], waarmee niet meer wordt bewezen dan dat Anchi consistent is in haar standpunt. Op de twee bij pleidooi ingebrachte schriftelijke verklaringen wordt geen acht geslagen nu niet blijkt dat deze op voorhand zijn overgelegd. Van het bestaan van de andere werkkring die [Geïntimeerde] zou heb gevonden en die zijn opzegging zou kunnen verklaren is geen (ander) bewijs overgelegd. Al met al is ook in hoger beroep de stelling van Anchi dat [Geïntimeerde] zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan, niet voorshands aannemelijk geworden. Voor bewijslevering is in de onderhavige kort geding-procedure geen plaats. In de inmiddels lopende bodemprocedure heeft het Gerecht, naar het Hof ambtshalve bekend is, door Anchi te leveren getuigenbewijs noodzakelijk geacht. Dit ondersteunt het oordeel dat in dit kort geding, mede gelet op de over en weer betrokken belangen, van het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet worden uitgegaan.
2.6
Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep tevergeefs is voorgesteld en dat, nu het Hof ook ambtshalve geen bezwaren tegen het bestreden vonnis heeft, dit zal worden bevestigd en Anchi als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
In de incidenten
2.7
Mede doordat de incidentele vorderingen in strijd met artikel 89 en 109 van het Procesreglement 2018 zijn ingesteld, is de administratieve afhandeling daarvan gelijk komen te lopen met de behandeling van het hoger beroep in de hoofdzaak. Dit heeft er toe geleid dat thans de beoordeling van de hoofdzaak is geschied en alleen al gezien de uitkomst daarvan de incidentele vorderingen moeten worden afgewezen. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat deze incidenten niet betrokken kunnen worden op de thans lopende EJ-procedure waarin dezelfde rechtsvragen als in de hoofdzaak aan de orde zijn, omdat de incidenten in de onderhavige procedure zijn ingesteld.
2.8
Anchi zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten worden verwezen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
In de hoofdzaak in kort geding:
bevestigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Anchi in de kosten van het hoger beroep van [Geïntimeerde], tot op heden begroot op NAf 2000,- (1 punt x tarief 5).
In de incidenten:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Anchi in de kosten van de incidenten, tot op heden begroot op NAf 2000,- (1 punt x tarief 5).
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M van der Bunt, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 22 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.