ECLI:NL:OGHACMB:2020:21

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
Ghis 69144/2014 - CUR201400593 - CUR2018H00131
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenverdeling en onroerende zaken tussen man en vrouw

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake de verdeling van pensioen en onroerende zaken tussen een man en een vrouw, die beiden in Curaçao wonen. De man, oorspronkelijk gedaagde en thans appellant, wordt vertegenwoordigd door mr. O.A. Martina, terwijl de vrouw, oorspronkelijk eiseres en thans geïntimeerde, wordt bijgestaan door mr. M.N. Meyer. De procedure is voortgevloeid uit een tussenvonnis van 9 april 2019, waarin het Hof al enkele vragen had gesteld aan de partijen. De man heeft in zijn akte van 20 augustus 2019 gereageerd op de stellingen van de vrouw, die beweert dat de onroerende zaak waarin zij deelgenoot is, weinig waarde heeft. Het Hof heeft de man opgedragen om bepaalde producties te overleggen en heeft vragen geformuleerd over de eigendomsverhoudingen van de onroerende zaken en de pensioenverdeling. Het Hof heeft ook aandacht besteed aan de waarde van de onroerende zaken en de pensioenuitkeringen, en heeft de man opgedragen om een lastenstaat over te leggen. De zaak is complex en er zijn verschillende juridische vragen die beantwoord moeten worden, waaronder de eigendomsverhoudingen en de waarde van de pensioenuitkeringen. Het Hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en dringt aan op nauwkeurige gegevens van beide partijen.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: Ghis 69144/2014 - CUR201400593 - CUR2018H00131
Uitspraak: 28 januari 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Tussenvonnis in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de man
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigde : mr. O.A. Martina,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.N. Meyer.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop tot dan toe verwijst het Hof naar zijn tussenvonnis van 9 april 2019.
1.2.
Op 25 juni 2019 hebben beide partijen een akte genomen.
1.3.
Op 20 augustus 2019 heeft de man een akte uitlating producties genomen. Bij deze akte waren producties gevoegd, die ter rolzitting zijn verwijderd.
1.4.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
In haar akte uitlating van 25 juni 2019, met productie A, stelt de vrouw (tweede blad) dat de onroerende zaak waarin zij deelgenoot is huurgrond is met landbouwbestemming en weinig waarde heeft. Haar productie A is een brief van het Eilandgebied, Dienst LVV van 13 juli 1988, dus heel oud.
2.2.
De man reageert hierop in zijn akte van 20 augustus 2019 (p. 1) met de stelling dat door de vrouw geen melding is gedaan van de eigendomsgrond die is ingeschreven staat bij het Kadaster als restant 13/[jaar]. De man verwijst hierbij naar zijn productie 1 die echter op de rolzitting is verwijderd.
2.3.
Is de stelling van de man juist, dan heeft de vrouw gepoogd het Hof te misleiden (in strijd met artikel 18c Rv). Het Hof wenst dat de man de verwijderde productie 1 bij akte overlegt.
2.4.
Het Hof zal een aantal vragen aan partijen voorleggen.
Vraag a.Indien sprake is van deels huurgrond met landbouwbestemming en deels grond waarop een zakelijk recht (eigendom of erfpacht) rust – het is het Hof ambtshalve bekend dat het Eilandgebied destijds ernaar streefde en thans het Land ernaar streeft dat in geval van huur van landbouwgrond het huis met tuin in erfpacht moet zijn uitgegeven – staat dan de huurgrond en de zakelijk recht-grond op naam van dezelfde persoon of personen?
2.5.
Vraag b.Vervolg: kan de zakelijk recht-grond worden overgedragen los van de huurgrond? Als dat zo is, dan zijn er drie waarden: alleen van de zakelijk recht-grond, alleen van de huurgrond en de waarde van deze samen.
2.6.
Vraag c.De vrouw stelt in haar akte van 25 juni 2019 (tweede blad) dat er, voor zover de vrouw bekend, minstens tien erfgenamen zijn. De vrouw heeft nagelaten een verklaring van erfrecht over te leggen, hoewel opgedragen in het tussenvonnis van het Hof van 9 april 2019, rov. 4.8. De vrouw dient nadere uitleg te geven. Blijkens het testament van de vader (productie 3 van de vrouw bij antwoordakte van 26 oktober 2015) heeft zijn langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van zijn nalatenschap en zijn de kinderen erfgenamen. Hoeveel kinderen zijn er?
2.7.
Vraag d.Of bedoelt de vrouw te stellen dat ook haar vader in een onverdeelde boedel zat, zodat de nalatenschap bestaat uit een aandeel? Zo ja, met wie?
2.8.
Vraag e.Was de vader gehuwd in gemeenschap van goederen, zodat de nalatenschap bestaat uit de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap?
2.9.
Vraag f.Wat is de geboortedatum van de langstlevende echtgenote die het vruchtgebruik heeft? Ter bepaling van de waarde van de waarde van het erfdeel van de kinderen is dat van belang.
2.10.
Het Hof wenst dat de man ook de overige op 20 augustus 2019 verwijderde producties overlegt. Deze betreffen de stelling van de vrouw dat de man deelgenoot is in een onroerende zaak te Betlehem. Volgens de reactie van de man gaat het over de 580 m2 (voormalige echtelijke woning) waarover het Gerecht al beslist heeft (tussenvonnis van 26 september 2016, rov. 2.3-2.4: toedeling aan partijen zonder verrekening). Tegen de beslissing van het Gerecht is geen hoger beroep ingesteld.
2.11.
Uit de akte van de man van 20 augustus 2019 (p. 3-4) begrijpt het Hof dat hij thans voorts rechthebbende is op een klein stuk grond van 173,33 m2. In beginsel dient de waarde in dit hoger beroep mede te worden verdeeld. Dit is in dit stadium niet in strijd met een goede procesorde, mede doordat de man het bestaan van dit stukje grond verzwegen heeft.
2.12.
Vraag g.Wat is de waarde van dit stukje grond van 173,33 m2 volgens de man en volgens de vrouw? Is het wel zelfstandig bruikbaar? Geldt ter plaatse een m2-prijs?
2.13.
Het APC schreef op 12 juni 2015 (productie man van 12 oktober 2015) dat de gekapitaliseerde waarde van het ouderdomspensioen van de man NAf 439.390,- is en de gekapitaliseerde waarde van het aandeel van de vrouw daarin (rekening houdende met het haar toekomende bijzonder nabestaandenpensioen): NAf 161.732,-.
2.14.
De man moet ingevolge het tussenvonnis van het Hof van 9 april 2019 (rov. 4.4) in de gelegenheid gesteld worden, indien financieel mogelijk, deze NAf 161.732,- eenmalig aan de vrouw te vergoeden door verrekening.
2.15.
Stel dat verrekening voor de volle NAf 161.732,- niet mogelijk blijkt. Dan zal aan de vrouw maandelijks een deel van de pensioenuitkering moeten worden uitgekeerd. Verrekening kan dan wel plaatsvinden ten aanzien van achterstallige aan de vrouw verschuldigde termijnen. Het Gerecht heeft al bepaald dat de vrouw (NAf 3.217,27 + NAf 15.696,95 =) NAf 18.914,22 aan de man moet vergoeden (bestreden eindvonnis van 5 juni 2017, dictum onder 3.5-3.6, hetgeen in hoger beroep niet bestreden is.
2.16.
Vraag h.Wanneer precies is het ouderdomspensioen van de man ingegaan? Is dat, uitgaande van zijn geboortedatum 18 oktober 1953 en een pensioneringsleeftijd van 60 jaar, op 1 november 2013?
2.17.
In de memorie van grieven (p. 2) stelt de man dat zijn maandelijkse uitkering NAf 6.410,- is en dat hij daarvan ingevolge het bestreden vonnis NAf 2.460,- aan de vrouw moet afstaan.
2.18.
Vraag i.Is de uitkering aan de man van NAf 6.410,- inclusief duurtetoeslag? Hoe wordt de ‘huwelijkse duurtetoeslag’ dat het APC noemt (NAf 8.844,-) onderscheiden van de niet-huwelijkse duurtetoeslag?
2.19.
Vraag j.Hoe is de aan de vrouw toekomende NAf 2.460,- berekend? Heeft het APC dit opgegeven aan de man? Het APC gaf in haar brief van 17 juni 2015 (productie man van 12 oktober 2015) geen berekening van de maandelijkse uitkering aan de vrouw. In beginsel lijkt de waarde van het pensioenaandeel van de vrouw (NAf 161.732,-) gedeeld te moeten worden door de waarde van het ouderdomspensioen (NAf 439.390,-) en de uitkomst vermenigvuldigd met de maandelijkse uitkering aan de man van NAf 6.410,- (inclusief duurtetoeslag).
2.20.
Het is denkbaar dat de vrouw gelijk heeft met haar stelling dat in dit geval benoeming van een deskundige disproportioneel is en dat moet worden aangestuurd op een schikking, al dan niet ter comparitie. Maar eerst moeten wel alle gegevens op tafel komen.
2.21.
De man vreest dat hij een derde van zijn resterende maandelijkse pensioenuitkeringen kwijt zal zijn aan het inhalen van de achterstand (memorie van grieven, p. 2). Echter, ingevolge artikel 3:185 lid 3 BW kan het Hof een regeling treffen die erop neerkomt dat de man geleidelijk, afhankelijk van zijn draagkracht, de achterstand inhaalt.
2.22.
Vraag k.Welk bedrag kan de man, nadat zijn maandelijkse pensioenuitkering reeds is verminderd met de maandelijkse uitkering aan de vrouw van haar deel, in redelijkheid maandelijks missen om de achterstand in te halen? De man dient daartoe een lastenstaat over te leggen met eventuele documentatie.
2.23.
De man wordt opgedragen als eerste een akte met producties te nemen. Vervolgens krijgt de vrouw de gelegenheid voor een antwoordakte.
2.24.
Het Hof dringt erop aan dat door partijen nauwkeurige gegevens worden verschaft. Deze zaak sleept zich al te lang voort.
2.25.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het Hof:
- draagt de man op de akte met producties, bedoeld in rov. 2.21 te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rol van 25 februari 2020;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.B. van den Enden, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 28 januari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.