Uitspraak
1.[GEȈNTIMEERDE 1],
1.Het verloop van de procedure
2.Ontvankelijkheid
3.Beoordeling
Hof] te liggen om deze onderwerpen nader uit te zoeken.’
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellant] tegen de vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de verdeling van de nalatenschap van de erflater, die op 8 juni 2015 is overleden. De erflater was eerder gehuwd met [Naam 2] en had twee kinderen, waaronder [Appellant]. Na de echtscheiding met [Naam 2] was de erflater opnieuw gehuwd met [Geïntimeerde 2]. [Appellant] stelt dat er geen verdeling heeft plaatsgevonden van de gemeenschap van goederen uit het eerste huwelijk, aangeduid als gemeenschap I, en vordert een verklaring voor recht dat hij gerechtigd is in de nalatenschap.
De procedure in eerste aanleg kende verschillende vonnissen, waaronder een beschikking van 20 april 2017 en een eindvonnis van 13 mei 2019. [Appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend en verzocht om vernietiging van de eerdere vonnissen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juli 2020 zijn de gemachtigden van [Appellant] verschenen, terwijl [Geïntimeerde 2] in persoon aanwezig was.
Het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat [Appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen met betrekking tot de nalatenschap. De grieven van [Appellant] zijn grotendeels afgewezen, met uitzondering van de verklaring voor recht dat hij voor een derde gerechtigd is in de nalatenschap. Het Hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door de leden van het Hof en is openbaar uitgesproken op 1 september 2020.