Overwegingen
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar), voor zover thans van belang, kan een beschikking, waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
Ingevolge artikel 90, voor zover thans van belang, kunnen de schorsing, voorlopige voorziening en beslissing tot oplegging van een dwangsom worden opgeheven of gewijzigd door het Gerecht, nadat het partijen of hun gemachtigden heeft gehoord, althans na behoorlijke schriftelijke oproeping daartoe.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, kan een verzoek, als bedoeld in artikel 85, eerste lid, ook worden ingediend in het kader van het in artikel 75 bedoelde hoger beroep. Alsdan worden de bevoegdheden van het Gerecht, bedoeld in deze paragraaf, uitgeoefend door de voorzitter van het Hof.
Verzoeksters hebben verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de werking van de beschikkingen op te schorten totdat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan, omdat het met de beschikkingen vastgestelde APR van 27% volgens verzoeksters zwaarwegende en zeer nadelige financiële consequenties voor hen zal hebben. Bij uitspraak van 17 juli 2020 is bij wijze van ordemaatregel bepaald dat de ten aanzien van verzoeksters genomen beschikkingen van 2 mei 2017 en 17 juni 2020 worden geschorst en verzoeksters niet gebonden zijn aan een maximum APR van 27% bij het verlenen van nieuwe consumentenkredieten, tot twee weken na de dag waarop het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting is behandeld.
Om te kunnen beoordelen of aanleiding bestaat om de getroffen voorziening op te heffen, te wijzigen of te verlengen is het verzoek van verzoeksters op 19 augustus 2020 inhoudelijk ter zitting behandeld. Ter zitting is afgesproken dat verzoeksters tot en met 31 augustus 2020 in de gelegenheid zijn om hun gronden tegen de beschikkingen van 17 juni 2020 naar voren te brengen, waarna CBCS in de gelegenheid is om binnen drie weken een verweerschrift in te dienen. Het Hof zal de hoofdzaak op 7 oktober 2020 ter zitting behandelen. Gelet op de aanstaande behandeling van de hoofdzaak en op de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding om de bij wijze van ordemaatregel uitgesproken schorsing te verlengen.
De voorzitter zal daarom de hierna te vermelden voorlopige voorziening treffen. Met het treffen van deze voorlopige voorziening wordt niet vooruitgelopen op de op de hoger beroepen te nemen beslissing.
CBCS wordt in de proceskosten ten bedrage van NA
f1.400,- (NA
f700,- voor het indienen van het verzoekschrift en NA
f700,- voor het verschijnen ter zitting) veroordeeld.