ECLI:NL:OGHACMB:2020:192

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
SXM2017H00037
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bindend advies in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen de vennootschap Formosa Holdings Ltd. De appellanten, oorspronkelijk eisers in conventie en verweerders in reconventie, hebben een bindend advies van de architect betwist. Het Hof heeft in een tussenvonnis van 17 mei 2019 de zaak heropend en verwezen naar de rol voor akte uitlating door Formosa. In de beoordeling heeft het Hof vastgesteld dat er gebreken waren in het bindend advies, waaronder een schending van het beginsel van hoor en wederhoor en een gebrek aan transparantie van de architect. Hierdoor oordeelde het Hof dat het onaanvaardbaar zou zijn om de appellanten aan het bindend advies te binden. De vordering in reconventie van Formosa om de appellanten te veroordelen tot nabetaling werd afgewezen, omdat er geen deugdelijke aanknopingspunten voor een betalingsverplichting waren. Het Hof heeft de vorderingen van de appellanten inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat de oorspronkelijke aanneemsom was verlaagd. Uiteindelijk heeft het Hof de vorderingen van de appellanten afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 28 juli 2020.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 2016/97 - SXM201600393 - SXM2017H00037
Uitspraak: 28 juli 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[Appellant 1],
[Appellante 2],
beiden wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eisers in conventie/verweerders in reconventie,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. B.B. Brooks,
tegen
de vennootschap naar het recht van Saint Kitts and Nevis
FORMOSA HOLDINGS LTD,
gevestigd in Saint Kitts and Nevis,
oorspronkelijk gedaagde in conventie/eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. K. Huisman.
De partijen worden hierna [Appellanten] en Formosa genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 17 mei 2019 waarbij het de behandeling heeft heropend en de zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating zijdens Formosa.
1.2
Op de rol van 23 augustus 2019 heeft Formosa een akte uitlating genomen.
1.3
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis heeft het Hof de zaak heropend in verband met het belang van twee nadere producties 6 en 7 die de gemachtigde van [Appellanten] alsnog in het geding wilde brengen.
2.2
Een van die producties (7) betreft een op 24 september 2018 gegeven uitspraak van het College van Toezicht van de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus. In die uitspraak heeft het College naar aanleiding van klachten van [Appellante 2] over [de architect] (hierna: de architect), een van de twee architecten die in het geschil van partijen een bindend advies hebben uitgebracht, een berisping en een geldboete van € 1.500,- opgelegd.
Het College was, samengevat, van oordeel dat [de architect] heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting tot transparantie door zijn zakelijke relatie met de directeur van Formosa niet aan [Appellante 2] te melden, alsmede dat bij het advies het beginsel van hoor en wederhoor ernstig is geschonden, dat de aan het advies ten grondslag liggende stukken niet bekend zijn gemaakt, en dat van een eigen beoordeling door de bindend adviseurs, los van (een aan [Appellante 2] onbekend) rapport opgesteld door [architect 2] van Carribean Architectural Technology CAT, te weinig is gebleken.
2.3
Het Hof heeft, mede gezien de reactie van Formosa in haar antwoordakte, geen reden om te twijfelen aan deze vaststellingen en de daaraan verbonden waarderingen, die de uitkomst zijn van een procedure waarin [de architect] zich (schriftelijk) heeft verweerd, en gaat bij de beoordeling van deze civiele zaak van het bestaan van de door het College geconstateerde gebreken uit. Die gebreken zijn dermate wezenlijk dat, hoewel werkelijke partijdigheid niet is vastgesteld, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [Appellanten] aan het bindend advies gebonden te achten. Aan de strenge eisen die artikel 7:904 BW stelt is daarmee voldaan en [Appellanten] hebben het advies, voor zover vereist, bij brief van 22 augustus 2016 dan ook met succes vernietigd.
2.4
De vordering in reconventie van Formosa om [Appellanten] te veroordelen tot een nabetaling van U$ 19.836,- steunt enkel op het bindend advies. Andere deugdelijke aanknopingspunten voor het aannemen van een betalingsverplichting, bijvoorbeeld door overlegging van het CAT-rapport, heeft Formosa niet verschaft. Die vordering dient daarom alsnog te worden afgewezen.
2.5
Ook ten aanzien van hun eigen vorderingen in conventie zijn [Appellanten] niet langer gebonden aan het bindend advies. Die vorderingen, waaraan [Appellanten] in hoger beroep bijna geen aandacht meer hebben besteed, dienen nu alsnog inhoudelijk te worden beoordeeld.
2.6
De oorspronkelijke aanneemsom inclusief meerwerk bedroeg uiteindelijk US$ 271.892,-. [Appellanten] stellen in hoger beroep dat deze prijs nadien in onderling overleg nog is verlaagd tot US$ 264.556,-, dit in verband met “diverse factoren”: Formosa realiseerde een kleiner vloeroppervlak dan was afgesproken (en waarop de aanneemsom was gebaseerd) en er waren crediteringen voor door [Appellanten] zelf bekostigde en/of door Formosa niet of te duur geleverde materialen. Dit bedrag staat als “stated contract sum” ook in het bindend advies vermeld en het Hof zal er bij wijze van veronderstelling van uitgaan dat partijen de prijs tot dat bedrag hebben verlaagd.
2.7
Van dat bedrag van US$ 264.556,- hebben [Appellanten] uiteindelijk US$ 227.512,80 betaald. Dat betekent, nu hun bijbetalingsverplichting is vervallen, een korting van US$ 37.043,20 (14%) ten opzichte van de reeds gewijzigde en van US$ 44.370,20 (16,3%) ten opzichte van de oorspronkelijke aanneemsom.
Na aftrek van de gevorderde kosten om het huis zelf af te bouwen ad US$ 21.338,- (of de US$ 35.000,- zoals [Appellante 2] in haar klacht bij het College heeft genoemd) is het saldo nog steeds positief. Dat [Appellanten] nog meer kosten hebben moeten maken of dat het huis nooit is afgekomen, is gesteld noch gebleken. Zo bezien is er geen reden om Formosa tot betaling van de gevorderde bedragen van US$ 10.000,- en US$ 21.338,-te veroordelen. Tegen die achtergrond zijn de vorderingen van [Appellanten] onvoldoende onderbouwd.
2.8
De vermelding in aannemingsovereenkomst van een “superficie habitable approximative” van 135 m2 kan niet worden opgevat als een garantie van de aannemer dat 135 m2 en geen meter minder zal worden opgeleverd en ook de stelling van [Appellanten], dat de aanneemsom was gebaseerd op de oppervlakte, geeft, bij een afwijking van circa 4,5%, geen aanleiding om een bedrag van US$ 8.502,- of enig ander bedrag als schade of onverschuldigd betaald te vergoeden. Voor het overige (de ondermaat bedroeg volgens [Appellanten] ruim 22 m2) hebben partijen de afwijking, zo begrijpt het Hof, reeds in onderling overleg gecompenseerd.
2.9
Deze drie bedragen (US$ 10.000,-, US$ 21.338,- en US$ 8.502,-) zijn dus terecht afgewezen.
2.1
Daaruit volgt dat ook de beslagkosten en de overige onkosten - die voor het inschakelen van [Naam] en de deurwaarder - niet toewijsbaar zijn.
2.11
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Aan hun bewijsaanbiedingen wordt daarom voorbijgegaan.
2.12
Het appel is ten dele succesvol. De vorderingen in reconventie zullen alsnog worden afgewezen, met veroordeling van Formosa in de kosten van die procedure. Voor het overige blijft dat vonnis in stand. De kosten van het hoger beroep zullen, gelet op de uitkomst, tussen partijen worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen en doet, dat vonnis voor het overige bevestigend, in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering in reconventie alsnog af;
veroordeelt Formosa in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie aan de zijde van [Appellanten] begroot op NAf 1.250,- voor salaris van de gemachtigde;
compenseert de kosten van het hoger beroep, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, M.B. van den Enden en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 28 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.