ECLI:NL:OGHACMB:2020:190

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
BON2018H00041
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk tussen Construction Sof B.V. en W. Nolen Vastgoed B.V.

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Construction Sof B.V. (hierna: SOF) tegen W. Nolen Vastgoed B.V. (hierna: Nolen). SOF was oorspronkelijk eiseres en is thans appellante, terwijl Nolen oorspronkelijk gedaagde was en thans geïntimeerde. De zaak betreft een geschil over de aanneming van werk, waarbij SOF vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot onbetaalde facturen en opleverpunten. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij diverse akten en producties zijn ingediend. Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat SOF niet in staat is geweest om haar vordering deugdelijk te onderbouwen. SOF heeft geen duidelijke eis geformuleerd en de door haar ingediende facturen zijn niet toewijsbaar gebleken. Het Hof heeft vastgesteld dat er geschillen waren over de opleverpunten en dat Nolen niet verplicht was om de facturen te betalen, gezien de gebreken die niet door SOF zijn verholpen. Het Hof heeft het bestreden vonnis bevestigd en SOF veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: BON201600067 en BON2018H00041
Uitspraak: 28 juli 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de besloten vennootschap
CONSTRUCTION SOF B.V.,
gevestigd in Bonaire,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. B.M. de Sousa,
tegen
de besloten vennootschap
W. NOLEN VASTGOED B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll.
De partijen worden hierna SOF en Nolen genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop tot 19 maart 2019 verwijst het Hof naar zijn op die datum uitgesproken tussenvonnis. Bij dat vonnis is de zaak verwezen nar de rol voor akte zijdens SOF.
1.2
Op de rol van 11 juni 2019 heeft SOF een akte met producties genomen.
1.3
Vervolgens heeft Nolen op 29 oktober 2019 een contra-akte genomen, eveneens met producties, waarna SOF nog bij antwoordakte heeft gereageerd.
1.4
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Ook na het vermaan in rov.2.7 van het tussenvonnis en de desondanks gegeven laatste kans om haar vordering deugdelijk te presenteren heeft SOF het niet nodig gevonden een duidelijk eis te formuleren. Hoe dat zij, hetgeen SOF naar voren heeft gebracht kan niet leiden tot toewijzing van enig bedrag. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2
Naar het Hof begrijpt hebben de twee slotfacturen US$12.089,74 plus US$ 6.998,40 = U$ 19.088,14 en de weigering van Nolen om die te betalen betrekking op negen afwerk-/opleverpunten en een geschil over de betonnen vloer.
2.3
Wat dat laatste punt, kennelijk het grootste struikelblok, betreft: SOF heeft ook dit deel van de klus aangenomen, naar uit de aannemingsovereenkomsten blijkt voor US$ 11.000,- per huis, in totaal dus US$ 22.000,-. Zij heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt en wat zij stelt over de jegens Nolen omtrent diens vloerkeuze geuite bedenkingen is, zo al juist, onvoldoende om aan te nemen dat het risico dat de vloer zich niet goed zou houden voor rekening van de opdrachtgever Nolen zou zijn. Vaststaat dat de vloeren al tijdens het werk scheuren vertoonden en kort na reparatie door SOF weer. Dat hoefde Nolen niet te accepteren. Zij heeft in verband daarmee via haar architect en bouwbegeleider Okhuizen bij e-mailbericht van 18 november 2014 een voorstel gedaan, dat SOF kennelijk onaanvaardbaar vond, maar waarop zij geen tegenvoorstel heeft gedaan. Althans: welk tegenvoorstel zij heeft gedaan blijkt uit haar stellingen niet of onvoldoende.
2.4
Ten aanzien van de drie punten (7 tot en met 9 in het e-mailbericht van 18 november 2014) staat vast dat SOF die niet heeft verholpen. Dat heeft Nolen zelf, althans met behulp van derden gedaan. Zoals blijkt uit meergenoemd bericht, was dat op 18 november 2014 al gebeurd, op een moment dat partijen nog volop in gesprek waren over de andere opleverpunten. Dat SOF, zoals zij stelt, niet in staat is geweest om de drie punten 7 tot en met 9 te regelen omdat zij van het werk was weggejaagd, is daarmee bepaald onaannemelijk. Bovendien blijkt uit de e-mailberichten van Okhuizen, waarop (ook) SOF zich beroept, dat SOF in verband met twee van die punten tot een bedrag van US$ 3.350,- (dan wel US$ 3.500,-) akkoord is gegaan met vermindering van de facturen, dus dat bedrag kan zij thans niet meer vorderen. Een (van de claim van Nolen resterend) bedrag van US$ 850,- (of US$ 1.000,-) heeft dan nog betrekking op hekwerk. Nolen verwijst in verband naar een factuur, maar die heeft het Hof bij productie XI (of elders) niet aangetroffen.
2.5
Waar het gaat om de sceptic tanks, blijkt dat zijdens Nolen al vanaf (in elk geval) 15 september 2014 met stijgend ongeduld werd aangedrongen op het verhelpen van de problemen, waarbij kenbaar is gemaakt dat Nolen compensatie wilde. Ook meldt Okhuizen op 26 september 2014 aan Nolen dat de aannemer SOF dat hoe dan ook, dus los van de impasse rond de betalingen voor de vloer, wil oplossen. Op 3 maart 2015 was dat nog steeds niet gebeurd en over het moment en de wijze waarop de werkzaamheden nadien wel zijn uitgevoerd blijkt uit de stellingen van SOF en de berichten van Okhuizen niets, althans te weinig concreets. Volgens Okhuizen zou zijn gebleken dat het slechts ging om een verstopping maar dat wordt door Nolen, mede met een schriftelijke verklaring van haar directeur, uitvoerig weersproken en weerlegd met facturen waaruit blijkt dat kort na 3 maart 2015, vanaf de 19e van die maand, ingrijpende werkzaamheden zijn uitgevoerd tot een bedrag van US$ 5.262,90. SOF is op die producties in haar antwoordakte niet ingegaan. Ook deze kosten zullen worden aangemerkt als kosten die Nolen op de slotfacturen in aftrek brengen.
2.6
Vermindering van de slotfacturen met deze bedragen - US$ 3.350,- en US$ 5.262,90 - leidt tot een restant van US$ 10.475,24. Waar SOF niet, althans onvoldoende heeft gesteld dat en hoe zij de kwestie met de vloer op een bevredigende wijze had kunnen verhelpen, en aannemelijk is dat deze scheuren (ook al waren die slechts “cosmetisch”) tot een lagere verkoopwaarde hebben geleid, dienen de gevolgen van de impasse voor ten minste de helft voor haar rekening te blijven. Met dat bedrag, de helft van US$ 22.000,- (zie rov. 2.3) = US$ 11.000,- is het gefactureerde bedrag volledig “afgedekt” en heeft SOF niets meer van Nolen te vorderen.
2.7
In hoeverre de resterende punten (1 tot en met 5) waren verholpen en welke waarde deze vertegenwoordigden - SOF zegt daarover niets - kan dan in het midden blijven. Van de regengoten staat overigens vast dat deze in maart 2015 nog steeds niet waren gerepareerd terwijl het benodigde materiaal op 12 augustus 2014, naar blijkt uit het e-mailbericht van die datum, al was besteld. De door SOF opgegeven reden voor dit verzuim overtuigt dan ook niet.
2.8
Waar SOF op deze essentiële punten niet heeft voldaan aan haar stelplicht kan van bewijslevering geen sprake zijn. Het door SOF in eerste aanleg (bij akte van 25 oktober 2017, onder 5) gedane en bij akte herhaalde bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd. Nog daargelaten dat dit aanbod onvoldoende is toegespitst op concrete stellingen kan het nog slechts gaan om posita die, indien bewezen, niet tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
2.9
Het bestreden vonnis moet worden bevestigd, met veroordeling van SOF in de kosten van het hoger beroep, waaronder de gevorderde nakosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt SOF in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Nolen gevallen en tot deze uitspraak begroot op US$ 136,58 aan betekeningskosten en US$ 3.351,- voor salaris van de gemachtigde, te verhogen met US 140,- aan nakosten, ingeval van betekening met US$ 84,- tot US$ 224,-.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 28 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.