Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
1.[Appellant 1],
[Appellante 2],
HET LAND SINT MAARTEN,
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak hebben de appellanten, beiden wonende in Sint Maarten, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Dit hoger beroep is ingesteld op 27 december 2018, waarbij de appellanten de vernietiging van het eerdere vonnis en toewijzing van hun vordering hebben verzocht. De procedure heeft verschillende stappen doorlopen, waaronder de indiening van een memorie van grieven door de appellanten en een memorie van antwoord door het Land Sint Maarten. Op 15 mei 2020 hebben de appellanten echter verzocht om intrekking van het hoger beroep, wat door het Hof werd opgevat als een eisvermindering tot nihil.
Het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze was ingesteld, waardoor de appellanten ontvankelijk zijn. De intrekking van het hoger beroep heeft geleid tot een kostenveroordeling, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het Land Sint Maarten. Het Hof heeft de kosten begroot op NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris en NAf 282,50 aan verschotten. De uitspraak is gedaan op 28 juli 2020 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.