ECLI:NL:OGHACMB:2020:186

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
CUR2019H00244
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige na ontvoering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de vrouw werd gelast haar minderjarige kind aan de vader af te geven. De vrouw, appellante, had eerder een aangifte van ontvoering gedaan tegen de vader, die de minderjarige op 19 april 2019 bij de politie had opgehaald. De vrouw had op dat moment met de minderjarige naar Nederland willen vertrekken zonder de vader daarvan op de hoogte te stellen. De vader, geïntimeerde, had daarop een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in kort geding. Het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, waardoor de vrouw in haar beroep kan worden ontvangen. De feiten zijn als volgt: de minderjarige is geboren uit de relatie tussen partijen en de vrouw heeft het eenhoofdig gezag. Na de breuk in de relatie is de vrouw met haar kinderen uit een eerdere relatie vertrokken, terwijl de minderjarige bij de vader is achtergebleven. De omgang tussen de vrouw en de minderjarige vond plaats in de weekenden. De vrouw heeft de minderjarige op 17 april 2019 uitgeschreven bij de Basisadministratie en is met haar naar Nederland vertrokken. De vader heeft in het bestreden vonnis de vrouw gelast het kind aan hem af te geven, waartegen zij in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft de vrouw de gelegenheid gegeven om te reageren op de stelling van de vader dat het vonnis inmiddels is ten uitvoer gelegd. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in kort geding in de zaak:
[Appellante],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. S.K. Snel,
tegen
[Geïntimeerde],wonende in Curaçao,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in het vonnis in kort geding in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer CUR201901675 gewezen en op 13 juni 2019 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vrouw is bij akte van appel, met producties, op 19 juni 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 9 juli 2019 ingekomen memorie van grieven heeft de vrouw het appelschrift toegelicht. Zij heeft geconcludeerd dat het Hof e uitvoerbaarverklaring van het vonnis waarvan beroep met onmiddellijke ingang zal schorsen in afwachting van het resultaat van de ophanden zijnde bodemzaak en overigens het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man zal afwijzen, kosten rechtens.
1.3.
De man heeft op 11 september 2019 ter griffie, een memorie van antwoord ingediend.
1.4.
Beide partijen hebben afgezien van pleidooi.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Ontvankelijkheid

Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de vrouw daarin kan worden ontvangen.

3.Beoordeling

3.1.
Het Gerecht is uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
Uit de affectieve relatie tussen partijen is op 19 december 2012 [kind] (hierna: de minderjarige) geboren in Curacao. De minderjarige is door de man erkend. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
2.2
Partijen hebben vanaf de geboorte van de minderjarige samen met haar gewoond en tevens met de twee kinderen van de vrouw uit een eerdere relatie. Aan de samenwoning is omstreeks september 2018 een einde gekomen door vertrek van de vrouw en haar twee kinderen uit haar eerdere relatie. De minderjarige is bij de man achtergebleven en bleef op zijn adres ingeschreven in de basisadministratie. Naast de man woont zijn moeder, die tevens bij de verzorging van de minderjarige was betrokken. De omgang van de vrouw en de minderjarige vond na haar vertrek in de weekenden plaats gedurende meerdere uren per dag.
2.3
De vrouw heeft zichzelf en de minderjarige op 17 april 2019 uitgeschreven bij de Basisadministratie persoonsgegevens onder de vermelding dat zij vertrokken zijn naar Nederland.
2.4
De politie is op 17 april 2019 op de school van de minderjarige geweest om haar op te halen. Zij was daar niet omdat zij al door de man was opgehaald.
2.5
De vrouw heeft op 19 april 2019 bij de politie aangifte van ontvoering van de minderjarige door de man gedaan.
2.6
De minderjarige is op vrijdag 19 april 2019 door de politie bij de oma thuis opgehaald en blijkt in het daarop volgende weekend met de vrouw uit Curacao te zijn vertrokken. De vrouw heeft de man daarvan niet in kennis gesteld en hem op haar telefoon geblokkeerd. Inmiddels heeft de vrouw zich met de minderjarige ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland.
2.7
De man heeft op 18 april 2019 een verzoekschrift in kort geding bij dit Gerecht ingediend. Voordat de oproeping voor de mondelinge behandeling kon worden betekend aan het adres van de vrouw in Curacao, bleek dat de vrouw met de minderjarige was vertrokken. Daarop is door de man een (gewijzigd) nieuw verzoek ingediend.
3.2.
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht de moeder gelast het kind aan de vader af te geven. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder, met tevens in de memorie van grieven een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging.
3.3.
In de memorie van antwoord heeft de vader gesteld dat de moeder geen belang heeft bij haar hoger beroep en vordering aangezien het vonnis inmiddels is ten uitvoer gelegd. De moeder zou het kind in Nederland hebben afgegeven aan de gemachtigde zuster van de vader, met wie het kind is meegevlogen naar Curaçao.
3.4.
De moeder heeft in hoger beroep niet gepleit.
3.5.
Naar vaste rechtspraak brengt de omstandigheid dat de moeder/appellante niet meer op de memorie van antwoord heeft gereageerd, niet mee dat het Hof het door de vader/geïntimeerde daarin aangevoerde als juist mag aanvaarden. Daaraan doet niet af dat de moeder/appellante niet ter bestrijding van het betoog van de vader/geïntimeerde een nadere akte heeft genomen noch pleidooi heeft gevraagd. Van een procespartij mag immers niet worden gevergd dat deze een akte ter rolle neemt of pleidooi vraagt uitsluitend om door de wederpartij aangevoerde feiten te betwisten teneinde te voorkomen dat zij ten processe als vaststaand zullen gelden (HR 15 september 1995, NJ 1996/20, rov. 3.3). Dit heeft in beginsel ook te gelden in het hier zich niet voordoende geval dat het principale hoger beroep is gevolgd door een incidenteel hoger beroep; van de appellant in het principale hoger beroep kan in het algemeen niet worden verlangd dat hij bij zijn memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep op stellingen in de memorie van antwoord in het principale hoger beroep reageert (HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT6830, NJ 2006, 620, rov. 3.3.2).
3.6.
Het Hof zal daarom de moeder de gelegenheid geven een akte te nemen teneinde op de stelling van de vader te reageren. Neemt de moeder geen akte, dan gaat het Hof uit van de juistheid van die stelling van de vader.
3.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Beslissing
Het Hof:
- draagt de moeder op de in rov. 3.6 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 15 september 2020;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, Th. Veling en J. de Boer, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.