ECLI:NL:OGHACMB:2020:184

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
AUA2019H00231
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongmeerderjarige alimentatie tussen vader en dochter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader, die in Saoudi-Arabië woont, tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De beschikking, gedateerd 27 augustus 2019, verplichtte de vader om Afl. 750,- per maand te betalen aan zijn jongmeerderjarige dochter ter voorziening in haar levensonderhoud en studie. De vader heeft in zijn beroepschrift, ingekomen op 13 november 2019, aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de beschikking en dat deze niet betekend was. Hij heeft verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek van de dochter af te wijzen, met veroordeling van haar in de kosten van de procedure.

Tijdens de procedure is vastgesteld dat de vader pas op 12 oktober 2019 op de hoogte was van de beschikking, terwijl de dochter stelt dat hij al op 10 oktober 2019 op de hoogte was. Het Hof oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij tijdig het beroepschrift heeft ingediend. De dochter heeft geen toelating nodig om kosteloos in hoger beroep te procederen.

Het Hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld. De vader heeft een maandelijks inkomen van ten minste Afl. 9.500,- en de moeder van ca. Afl. 3.500,-. De dochter heeft haar maandelijkse behoeften berekend op Afl. 1.122,92. Het Hof oordeelt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd, en compenseert de kosten van het hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 28 juli 2020 in Curaçao.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[Appellant]
wonende in Saoudi-Arabië,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
hierna te noemen: de vader,
oorspronkelijk verweerder, thans appellant,
gemachtigde: mr. E.M.J. Cafarzuza,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Aruba,
hierna te noemen: de dochter,
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 27 augustus 2019 met zaaknummer AUA201901300. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De vader heeft in een beroepschrift, ingekomen op 13 november 2019, hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De vader is in eerste aanleg niet verschenen. De beschikking is niet betekend. In het beroepschrift heeft hij het hoger beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de dochter alsnog zal afwijzen met veroordeling van haar in de kosten van deze procedure.
1.3.
Op 20 april 2020 zijn partijen akkoord gegaan met een schriftelijke afdoening van de zaak.
1.4.
Op 2 juni 2020 heeft de dochter een verweerschrift tevens pleitaantekening ingediend met een verzoek tot gratis admissie.
1.5.
Op 2 juni 2020 heeft ook de vader een pleitnotitie ingediend.
1.6.
Op 23 juni 2020 heeft de vader een akte genomen om te reageren op het gestelde in het verweerschrift.
1.7.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

In eerste aanleg is de vader niet verschenen. Voor hem begon daarom de beroepstermijn van zes weken te lopen na betekening van de beschikking of nadat de beschikking hem op andere wijze bekend geworden is (artikel 429n lid 2 Rv). Betekening heeft niet plaatsgevonden. Enkele bekendheid met het bestaan van de beschikking is onvoldoende. De vader stelt pas op 12 oktober 2019 op de hoogte gesteld te zijn van de inhoud van de beschikking (beroepschrift, onder 10). Volgens de dochter wist de vader al van de beschikking op 10 oktober 2019 (verweerschrift, onder 4, met verwijzing naar producties 1-2). Uitgaande van laatstgenoemde datum is de vader op tijd met de indiening van het beroepschrift. Anders dan de dochter stelt, hoeft de vader niet te bewijzen dat hij niet eerder dan 10 oktober 2019 van de (hoofd)inhoud van de beschikking op de hoogte was. De vader is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.

3.Beoordeling

3.1.
De dochter heeft geen toelating nodig om in hoger beroep kosteloos te procederen (artikel 880 lid 2 Rv).
3.2.
Het Gerecht heeft de vader veroordeeld met ingang van 1 september 2019 Afl. 750,- aan de jongmeerderjarige dochter (geboren [Datum 1] 1999) te betalen ter voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de vader.
3.3.
De vader stelt de totale behoeften van de dochter op Afl. 750,-. Volgens hem moet ook de moeder bijdragen. Volgens de dochter zijn haar totale maandelijkse behoeften hoger dan Afl. 750,-. In het inleidend verzoekschrift berekent de dochter haar maandelijkse behoeften op in totaal Afl. 1.122,92. De vader heeft de hoogte en de door de dochter gegeven toelichting op dit bedrag niet inhoudelijk bestreden. Beide komen het Hof aannemelijk voor. De vader heeft voorts een maandelijks inkomen van ten minste Afl. 9.500,- en de moeder van ca. Afl. 3.500,-, aldus de dochter (verweerschrift in hoger beroep, onder 5 sub 2). Bij pleitnota zijdens de vader is dit een en ander niet weersproken. Het Hof stemt in met de verdeling van de lasten over vader en moeder door het Gerecht, ook al wordt in aanmerking genomen dat de (woon)kosten van de vader in Saudi-Arabië relatief hoog zijn.
3.4.
Dat de dochter vóór de aanvang van de procedure met een bijbaan enige inkomsten heeft verworven doet aan het voorgaande onvoldoende af, mede nu de vader niet heeft weersproken dat het incidentele bijverdiensten betreft en de dochter sinds de aanvang van de schoolonderzoeken nauwelijks meer heeft kunnen werken.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bevestigd. De kosten worden wegens de familierelatie tussen partijen gecompenseerd.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.