ECLI:NL:OGHACMB:2020:176

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
CUR2018H00470
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bonusvordering uit arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellante] tegen Vredenberg City Management N.V. (Acoya) over een bonusvordering uit een arbeidsovereenkomst. [Appellante] was in dienst van Acoya als Catering and Event Planner en later als Events Manager. Zij vorderde een bonus van NAf 24.783,14 over de periode van 25 januari tot en met 25 juli 2016, gebaseerd op een bonusbeding in haar arbeidsovereenkomst. Acoya betwistte de vordering en voerde aan dat er geen positief resultaat was behaald, waardoor er geen recht op bonus zou zijn. Het Gerecht in eerste aanleg kende [Appellante] een bonus van NAf 2.400,- toe, wat leidde tot het principaal appel van [Appellante] en het incidenteel appel van Acoya. Het Hof oordeelde dat het bonusbeding zo moest worden uitgelegd dat bij een negatief resultaat Acoya niet verplicht was om een bonus uit te keren. Het Hof concludeerde dat [Appellante] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en dat de overige grieven geen behandeling behoefden. Het bestreden vonnis werd vernietigd en de vordering van [Appellante] werd afgewezen, waarbij zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in de zaak:
[Appellante],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: [Appellante],
oorspronkelijk eiseres, thans appellante in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: A.K. Kleinmoedig,
tegen
de naamloze vennootschap
VREDENBERG CITY MANAGEMENT N.V.,gevestigd in Curaçao,
hierna te noemen: Acoya,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde in principaal appel en appellante in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in het vonnis in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met nummer CUR201800161 gewezen en op 29 oktober 2018 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[Appellante] is bij akte van appel, met producties, op 7 december 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 17 januari 2019 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [Appellante] het appelschrift toegelicht. Zij heeft geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, haar vordering zal toewijzen en Acoya zal veroordelen in de kosten van beide procedures, waaronder maar niet limitatief, griffierecht en salaris gemachtigde.
1.3.
Acoya heeft op 7 maart 2019 ter griffie, een memorie van antwoord met productie ingediend, tevens akte van incidenteel appel met grieven.
1.4.
Op 25 april 2019 heeft [Appellante] een memorie van antwoord in het incidenteel appel ingediend.
1.5.
Beide partijen hebben op 20 augustus 2019 een schriftelijke pleitnotitie ingediend.
1.6.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Acoya daarin kan worden ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
Het Gerecht heeft de volgende feiten vastgesteld:
2.1.
Vredenberg City Management N.V. is de exploitant van (onder meer) Acoya
Hotel Suites & Villas.
2.2.
Op grond van een arbeidsovereenkomst van 18 december 2015 is [Appellante] voor de periode 25 januari 2016 tot 25 juli 2016 in dienst getreden van Acoya in de functie van Catering and Event Planner tegen een maandsalaris van NAf 4.000,- bruto. In de arbeidsovereenkomst was ten aanzien van het salaris - voor zover relevant - verder het volgende bepaald:
"3.2 A Bonus and/or Target Bonus will be established together with the General Manager whereby based on performance and increased measurable business the General Managers will extend a bonus to the Catering and Events Planner. This will be finalized once the operational budget is in place and before the discretion of the General Manager by establishing a monthly target with the Catering and Events Planner."
2.3.
Op 27 juli 2016 hebben partijen wederom een arbeidsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [Appellante] voor de periode van 26 juli 2016 tot en met 25 januari 2016 in de functie van Events Manager is tewerkgesteld tegen een bruto maandloon van NAf 4.000,-.
2.4.
Bij brief van 29 maart 2017 heeft [Appellante] aanspraak gemaakt op een bonus over de periode januari - juli 2016 van 10% van de omzet, te weten NAf 19.063,95 en Acoya gesommeerd om dat bedrag binnen een week te betalen.
2.5.
Na daartoe verkregen verlof heeft [Appellante] op 21 december 2017 ten laste van Acoya conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Maduro en Curiel's Bank tot de hoogte van NAf 24.783,14.
3.2. [
[Appellante] vordert aan bonus betreffende de eerste periode, de periode van 25 januari tot en met 25 juli 2016 – voor de tweede periode was het bonusbeding weggelaten – NAf 24.783,14, althans een door de rechter in goede justitie vast te stellen bedrag. Acoya concludeert tot afwijzing. Het Gerecht heeft NAf 2.400,- aan bonus toegekend.
3.3.
Tegen dit toegekende betrekkelijk lage bedrag aan bonus richt zich het principaal appel van [Appellante]. In incidenteel appel concludeert Acoya tot volledige afwijzing van de vordering.
3.4.
De derde grief van het incidentele appel slaagt. Het Hof legt het desbetreffende bonusbeding (geciteerd hiervóór rov. 3.1 onder 2.2) aldus uit dat bij een negatief resultaat Acoya niet verplicht was aan [Appellante] een bonus uit te keren.
3.5.
Acoya heeft in haar conclusie van antwoord het volgende verweer gevoerd:
10. De Catering and Events Planning heeft – zoals [Appellante] donders goed weet – nooit een positief resultaat gehad
(productie 1). Op het overgelegde overzicht is te zien dat de Events in de relevante periode 25 januari 2016 tot en met 25 juli 2016 de totale omzet bedroeg Naf. 176,850.13 terwijl de totale kosten bedroegen Naf. 178,362.66. Er was dus sprake van een verlies.
(…)
13. Omdat het zichtbaar was dat er geen winsten werden behaald is het geen relevant verwijt aan Vredenberg dat er geen vaart is gemaakt met het opmaken van target of een operationeel budget, te meer nu de overeenkomst ook van korte duur was. [Appellante] wist dit zelf ook en ook van haar kant maakte zij geen vaart met het willen vaststellen van de bonus of bonus target. Ze wist dat, gelet op haar kwaliteiten, het haar niets zou opleveren. Sterker zelfs in haar tweede arbeidsovereenkomst verviel de bonus- en of targettegeling. Ook dit besefte [Appellante] zeer goed en zij achtte het daarom niet nodig om een dergelijke regeling op te nemen in haar tweede arbeidsovereenkomst. Terecht, want waarom bonus regelingen overeenkomen of vaststellen als de uitkomst niets oplevert?
3.6. [
[Appellante], die ten aanzien van haar recht op een bonus de bewijslast heeft, heeft tegenover dit gemotiveerde, cijfermatig onderbouwde, verweer onvoldoende gesteld. Het ging om een nieuwe activiteit. [Appellante] heeft in eerste aanleg betoogd dat de bonus afhankelijk is van omzet (inleidend verzoekschrift, onder 23 en nota d.d. 7 juni 2018, onder 5 en 18-19). Dat volgt echter niet uit de tekst van het bonusbeding en ligt ook niet zonder meer voor de hand. Het Hof leest het bonusbeding aldus, zoals kennelijk ook [Appellante] in hoger beroep doet (memorie van grieven, onder 8 en 49), dat het gaat om de gerealiseerde winst, dus omzet (opbrengst) verminderd met kosten. Dat de kosten minimaal waren (nota d.d. 7 juni 2018, onder 21) is weersproken (zie de hierboven geciteerde passages uit de conclusie van antwoord en de memorie van antwoord in principaal appel, onder 15-16 en 29-30) en ook weinig aannemelijk.
3.7.
Een bewijsaanbod (dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen) is door [Appellante] niet gedaan.
3.8.
Dat targets niet zijn vastgesteld kan in dit geval niet ertoe leiden dat [Appellante] recht heeft op een bonus.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de overige grieven in incidenteel appel en de grieven in principaal appel geen behandeling behoeven.
3.10.
Het bestreden vonnis moet worden vernietigd en [Appellante]s vordering moet geheel worden afgewezen. [Appellante] dient de kosten van deze procedure te dragen.
Beslissing
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [Appellante] in de kosten van deze procedure aan de zijde van Acoya gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op NAf 750,- aan gemachtigdensalaris en voor het hoger beroep op NAf 4.500,- aan gemachtigdensalaris en NAf 424,80 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, Th. Veling en J. de Boer, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.