In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin zijn vorderingen tot ontruiming van een perceel grond en betaling van achterstallige huurpenningen werden afgewezen. [Appellant] stelt eigenaar te zijn van het perceel waarop [Geïntimeerde] een garagebedrijf exploiteert. Hij vordert ontruiming en betaling van achterstallige gebruiksvergoedingen, terwijl [Geïntimeerde] betwist dat hij zonder recht of titel het perceel gebruikt en stelt dat er een mondelinge huurovereenkomst is ontstaan. Het Hof oordeelt dat er inderdaad een mondelinge huurovereenkomst bestaat, maar dat de tekortkomingen van [Geïntimeerde] niet tot ontbinding van de huurovereenkomst leiden. Het Hof vernietigt het eerdere vonnis en veroordeelt [Geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van US$ 6.400,- aan achterstallige huurpenningen, vermeerderd met US$ 400,- per maand vanaf februari 2018 totdat [Appellant] zijn medewerking verleent aan de heraansluiting van water en elektriciteit. De proceskosten worden gecompenseerd.