ECLI:NL:OGHACMB:2020:174

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
CUR2017H00229
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering huurder Winkelcentrum Colon wegens overlast bouwwerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Stichting voor Beheer Winkelcentrum Colon (SBWC) en de heer Homars. SBWC had in eerste aanleg een kort geding aangespannen tegen Homars, waarbij zij een huurprijsvermindering eiste vanwege overlast door bouwwerkzaamheden aan het nabijgelegen Hospital Nobo Otrobanda. Het Gerecht in eerste aanleg had op 15 september 2017 een vonnis gewezen, waartegen SBWC in hoger beroep ging. In het hoger beroep heeft SBWC drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere betwistte dat het Gerecht was uitgegaan van een lagere huurprijs dan zij claimde.

Het Hof heeft vastgesteld dat SBWC tijdig en op de juiste wijze appel heeft ingesteld en heeft de grieven beoordeeld. Het Hof heeft de uitgangspunten van het Gerecht in eerste aanleg overgenomen, die waren gebaseerd op eerdere uitspraken over huurgeschillen in verband met bouwwerkzaamheden. Het Hof oordeelde dat de huurprijs van NAf 684,84 per maand, zoals erkend door Homars, correct was en dat SBWC onvoldoende bewijs had geleverd voor een hogere huurprijs. Wel heeft het Hof vastgesteld dat er een huurachterstand was van 33 maanden, in plaats van de 22 maanden die het Gerecht had aangenomen.

Uiteindelijk heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd, maar met de aanpassing dat Homars werd veroordeeld tot betaling van een achterstallige huur van NAf 22.599,72 aan SBWC. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in huurgeschillen en de toepassing van eerdere jurisprudentie in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: KG 2017/83009 - CUR 201702411 - CUR2017H00229
Uitspraak: 30 juni 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS in kort geding
in de zaak van:
de stichting
STICHTING VOOR BEHEER WINKELCENTRUM COLON,
gevestigd te Curaçao,
voorheen eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. E. Kleist,
--tegen--
[Geïntimeerde ], h.o.d.n. HOMARS,
wonend te Curaçao,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall.
Partijen zullen hierna SBWC en Homars genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel ingediend op 5 oktober 2017 is SBWC in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op 15 september 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 26 oktober 2017 ter griffie ingekomen memorie van grieven heeft SBWC drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht, en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van SBWC alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Homars in de kosten van beide instanties.
1.3
Door Homars is op 28 december 2017 ter griffie een memorie van antwoord ingediend, waarbij hij de grieven heeft bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen.
1.4
Partijen hebben op de rolzitting van 12 februari 2019 schriftelijke pleitnota’s ingediend.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Ontvankelijkheid

SBWC heeft tijdig en op de juiste wijze appel ingesteld, zodat zij daarin kan worden ontvangen.

3.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 269 Rv neemt het Hof tevens kennis van het aan het bestreden vonnis voorafgegane tussenvonnis van het Gerecht van 27 juni 2017. Het Gerecht heeft in rov. 3.2 tot en met 3.5 van dat tussenvonnis, in navolging van het Hofvonnis van 16 februari 2016 (ECLI:NL:OGHACMB:2016:9 inz. Land vs KFC c.s.) en het vonnis van het Gerecht van 20 oktober 2016 (KG 79772/2016 inz. KFC vs Land) algemene uitgangspunten geformuleerd langs de lijnen waarvan kort gedingen in huurgeschillen tussen de verhuurder van Winkelcentrum Colon en de huurders, die overlast ondervonden van de bouwwerkzaamheden aan Hospital Nobo Otrobanda, waarvan de onderhavige zaak er een van is, beslist kunnen worden. Die uitgangspunten houden in: Halvering van de huur over de periode vanaf het moment van klagen tot het verwachte einde van de ergste overlast en veroordeling van de huurders tot betaling van eventuele achterstallige gehalveerde huurbedragen binnen een bepaalde termijn, bij gebreke waarvan ontruiming kan volgen, zodat recht wordt gedaan aan het reeds in eerdere kortgedingen door het Hof en het Gerecht gegeven oordeel dat de nadelige effecten van de bouw van Hospital Nobo Otrobanda grond is voor compensatie/huurprijsvermindering. Vervolgens heeft het Gerecht in het bestreden vonnis toepassing gegeven aan deze uitgangspunten, naast oordelen over specifieke stellingen en verweren van partijen.
4.2
Het Hof verenigt zich met bedoelde overwegingen, inclusief de wijze waarop deze in het bestreden vonnis zijn toegepast, en maakt deze tot de zijne, waarbij wordt opgemerkt dat het om een kort geding gaat waarin geen plaats is voor bewijslevering en vergaand feitenonderzoek. Om deze reden faalt grief 3.
4.3
In grief 1 wordt erover geklaagd dat het Gerecht is uitgegaan van de door Homars erkende huurprijs van NAf 684,84 per maand in plaats van de NAf 1.874,- (exclusief OB) c.q. NAf 1.986,44 (inclusief OB) die blijkt uit het door SBWC overgelegde huurcontract.
4.4
Het Hof overweegt als volgt. Het door SBWC overgelegde huurcontract (productie 2 inleidend verzoekschrift) dateert van 29 november 2012 en heeft betrekking op units 041 en 043. Partijen zijn het erover eens dat Homars unit 037 huurde en dat het de bedoeling was dat hij zou verhuizen naar units 041 en 043, maar dat hij die laatste nooit heeft betrokken. Op de redenen daarvoor – die volgens Homars aan SBWC zijn te wijten en volgens SBWC aan Homars – hoeft in het kader van deze kortgedingprocedure niet te worden ingegaan. Ook staat tussen partijen vast dat Homars op een bepaald moment, volgens SBWC omstreeks mei/juni 2014, van unit 037 naar units 003 en 005 is verhuisd. Volgens SBWC is Homars toen akkoord gegaan met eenzelfde huursom als bepaald in het contract met betrekking tot units 041 en 043 althans heeft hij daartegen niet geprotesteerd, hetgeen door Homars wordt betwist. Hoe dit ook zij, vast staat dat de door Homars overgelegde betalingsbewijzen (productie 3 in eerste aanleg) betrekking hebben op een huurprijs van NAf 684,84 en drie daarvan dateren van na de door SBWC gestelde verhuisdatum. In die omstandigheden is het Gerecht, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, terecht uitgegaan van die huurprijs die als erkend kan gelden. Bij gebreke van enige schriftelijke onderbouwing van haar stelling dat Homars daarmee heeft ingestemd, heeft SBWC ook in hoger beroep voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de huurprijs hoger is. De grief faalt.
4.5
Grief 2, waarin wordt geklaagd dat het Gerecht ten onrechte is uitgegaan van een huurachterstand van 22 maanden in plaats van 33 maanden, slaagt, nu Homars in zijn memorie van antwoord heeft erkend dat de achterstallige huur ten tijde van de behandeling in eerste aanleg 33 maanden bedroeg. Het Hof zal de achterstallige huur tot en met april 2017 herberekenen op 33 x NAf 684,84 en Homars veroordelen om dat bedrag aan SBWC te betalen.
4.6
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bevestigd, met dien verstande dat Homars zal worden veroordeeld om (33 x 684,84 =) NAf 22.599,72 aan SBWC te betalen in plaats van NAf 15.066,28. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten in hoger beroep volledig worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
recht doende in kort geding
- bevestigt het bestreden vonnis, met dien verstande dat Homars wordt veroordeeld om aan achterstallige huur berekend tot en met april 2017 aan SBWC te betalen NAf 22.599,72 (in plaats van NAf 15.066,28);
- compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, Th. Veling en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.