Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
“Goed voor vijftig duizend gulden”
3.De beoordeling
13 mei 2020 te 10.00 uurvoor rechter-commissaris mr. Th.G. Lautenbach, lid van het Hof aan het Wilhelminaplein 4 in Curaçao;
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant], wonend in Venezuela, tegen [Geïntimeerde], wonend in Curaçao, betreffende een schuldbekentenis van NAf 50.000. Het Gerecht in eerste aanleg had de vordering van [Appellant] afgewezen, omdat hij geen beroep kon doen op de schuldbekentenis en er geen bewijs was van een betalingsverplichting van [Geïntimeerde]. [Appellant] heeft vier grieven ingediend, waarbij hij het Hof verzoekt het vonnis te vernietigen en zijn vordering alsnog toe te wijzen. [Geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en verzoekt het Hof het vonnis te bevestigen.
De procedure begon met een akte van appel op 9 mei 2019, gevolgd door een memorie van grieven van [Appellant] op 21 juni 2019. Tijdens het pleidooi op 21 januari 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De zaak draait om de vraag of de schuldbekentenis dwingende bewijskracht heeft en of deze onder dwang tot stand is gekomen. Het Hof overweegt dat de schuldbekentenis, die is ondertekend door [Geïntimeerde] en haar overleden echtgenoot, dwingend bewijs oplevert van de schuld van NAf 50.000. [Geïntimeerde] betwist echter het bestaan van een overeenkomst van geldlening en stelt dat de schuldbekentenis onder bedreiging is ondertekend.
Het Hof heeft besloten dat [Geïntimeerde] bewijs moet leveren van haar stelling dat de schuldbekentenis onder bedreiging is tot stand gekomen. De verdere beslissing is aangehouden in afwachting van deze bewijslevering. De uitspraak is gedaan op 17 maart 2020 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.