ECLI:NL:OGHACMB:2020:150

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
500.00323/18 H 64/2019
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao inzake medeplegen van doodslag

Op 4 juni 2020 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot 11 jaar gevangenisstraf voor doodslag. De procureur-generaal vorderde een hogere straf van 13 jaar. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. Het Hof oordeelde dat de verdachte samen met zijn broer opzettelijk en met voorbedachten rade het slachtoffer heeft doodgeschoten. Het Hof verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte en zijn broer niet de autoriteiten hebben ingeschakeld, maar zelf het recht in eigen hand hebben genomen. De verdachte heeft het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen en toonde geen respect voor het menselijk bestaan. De ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden werden zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Zaaknummer: H 64/2019

Parketnummer: 500.00323/18
Uitspraak: 4 juni 2020 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 18 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao,
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de straf en – in zoverre opnieuw recht doende – de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen.
Om redenen van efficiëntie zal het Hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2018 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, op die [slachtoffer] met een of meer vuurwapen(s), meerdere keren geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 21 september 2018, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s), in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde
Het Hof is met het Gerecht van oordeel dat voor de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. De verdachte zal daarom van dat gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 september 2018 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s)met dat opzet
en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg,op die [slachtoffer] met
een of meervuurwapen
(s
), meerdere keren geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op
of omstreeks21 september 2018, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, een of meervuurwapen
(s
), in de zin van de Vuurwapenverordening 1930,en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Proces-verbaal van bevindingen opgesteld door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 21 september 2018 [2] , voor zover inhoudende als verklaring van genoemde verbalisanten:
Op 21 september 2018 omstreeks 17:16 uur werden wij gedirigeerd naar de [naam weg] voor een schietpartij. Ter plaatse in een roodgelakte personenauto zat een man levenloos achter het stuur. De man in het voertuig vertoonde verschillende inschotverwondingen. Omstreeks 18:10 uur werd de dood geconstateerd door dr. Maduro. Het slachtoffer bleek later te zijn [slachtoffer].
2. Een geschrift, te weten een sectierapport S18-060 opgemaakt door dr. L. Althaus op 27 september 2018 [3] , voor zover inhoudende:
Autopsy 25-09-2018 on [slachtoffer]. During the autopsy, 1 graze shot, 5 perforating and 6 penetrating gunshot trajectories (12 in total) with 17 gunshot wounds (including graze and exit wounds) could be found.
- 1 penetrating gunshot on the left head with entry wound A, perforating the left parietal bone and the big brain with end position of deformed bullet 3 inside the right hemisphere of the cerebrum (big brain).
- 1 penetrating gunshot on the left head with entry wound B, perforating the left temporal bone and the big brain with end position of a fragmented bullet inside the fractured anterior base of the skull.
- 1 penetrating gunshot on the left shoulder with entry wound C fracturing the left shoulder joint and the 2. rib on the left upper frontal thorax, entering the left thoracic cavity between the 2. and 3. rib, perforating and lacerating the upper and middle lobe (anatomical anomaly) of the left lung, perforating the heart, perforating the diaphragm and causing a laceration of the left lobe of the liver with end position of bullet 2 inside the subcutaneous fat tissue of the right lateral, lower abdomen.
The gunshots with the entry wounds A, B and C caused the death. Cause of death: severe brain injury in combination with perforation of the heart due to gunshots.
3. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2020 heeft afgelegd [4] , voor zover inhoudende:
Op 21 september 2018 heb ik samen met mijn broer [naam broer] met vuurwapens meerdere schoten afgevuurd op [slachtoffer]. [slachtoffer] reed in zijn auto langs ons huis, maakte een rondje en kwam weer terug. Toen was voor mij duidelijk dat hij dood moest. Om die reden gingen wij met vuurwapens naar een kruispunt verderop in de straat. Toen hebben wij op hem geschoten.
4. De verklaring die de verdachte op 2 oktober 2018 [5] bij de politie heeft afgelegd, voor zover inhoudende:
Meteen nadat [roepnaam slachtoffer]
(Hof: [slachtoffer])met een bedekt gezicht voorbij reed verlieten [naam broer] en ik rennend onze woning richting de kruising. Bij de kruising aangekomen, nam ik eerst een kijkje om te zien welke kant [roepnaam slachtoffer] op zou gaan. Toen ik had gezien dat hij onze kant opreed, wachtte ik totdat hij met de auto dichtbij was gekomen om tevoorschijn te komen. Meteen nadat ik tevoorschijn kwam begon ik gericht op [roepnaam slachtoffer] te schieten. Na dat eerste schot begon [naam broer] ook gericht op [roepnaam slachtoffer] te schieten. Toen hij met de door hem bestuurde auto tegen de afrastering van een woning aanreed, renden wij naar de auto en losten nog enkele gerichte schoten op [roepnaam slachtoffer]. Dit was om ons ervan te vergewissen dat hij dood was.
Verweren
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging omdat hem een beroep toekomt op – al dan niet putatief – noodweer(exces). De raadsvrouw heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het slachtoffer zich enige tijd voorafgaand aan de schietpartij dreigend had uitgelaten richting de verdachte c.q. zijn familie, dat het slachtoffer hierna was weggegaan en teruggekomen terwijl hij met bedekt gezicht in zijn auto door de straat van de verdachte reed. Hierdoor, en door de voorgeschiedenis van het slachtoffer, was de verdachte bang dat het slachtoffer was gekomen om hem en zijn familie te doden. Het handelen van de verdachte was naar het oordeel van de raadsvrouw geboden ter verdediging tegen de van het slachtoffer uitgaande onmiddellijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte en zijn familie, althans tegen de dreiging daarvan.
Het Hof overweegt als volgt.
Het Hof stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden volgens artikel 1:114 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien.
Uit de verklaringen van de verdachte, zoals gebezigd in de bewijsmiddelen, volgt dat hij op enig moment - samen met zijn broer - had besloten dat het slachtoffer dood moest, waarna zij beiden gewapend van hun woning naar een plaats verderop in de straat gingen om het slachtoffer op te wachten. De verdachte en zijn broer kozen er niet voor om bijvoorbeeld de politie te waarschuwen, maar zij besloten het recht in eigen hand te nemen. Dat is een ontoelaatbare vorm van eigenrichting. Om er zeker van te zijn dat het slachtoffer dood was, zijn zij na een eerste schotenreeks nog naar het slachtoffer toegelopen en hebben wederom op hem geschoten. Het handelen van de verdachte en dat van zijn broer was naar het oordeel van het Hof zowel op grond van hun bedoelingen als op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen – naar de kern bezien – niet verdedigend maar aanvallend van aard. Reeds om die reden kan het beroep van de verdachte op noodweer niet slagen. Het afwezig zijn van verdedigend handelen doet tevens het beroep op noodweerexces en putatief noodweer(exces) stranden.
Gelet op het vorenstaande wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde is zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Vuurwapenverordening.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen (waaronder de inhoud van een psychologisch rapport, een (aanvullend) psychiatrisch rapport en een reclasseringsrapport). Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft samen met zijn broer het slachtoffer [slachtoffer] om het leven gebracht door meerdere kogels op hem af te schieten. Het slachtoffer is 12 keer geraakt en is aan de verwondingen aan zijn hoofd en aan zijn hart overleden. De verdachte zegt bang te zijn geweest voor het slachtoffer, maar in plaats van de autoriteiten te waarschuwen of andere alternatieven in overweging te nemen, hebben hij en zijn broer het recht in eigen hand genomen. De verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen, en heeft daarmee geen enkel respect getoond voor het menselijk bestaan. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onherstelbaar leed toegebracht. Uit de proceshouding van de verdachte is niet gebleken dat hij zich het leed van die nabestaanden heeft aangetrokken.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor bepaling van de hoogte van de straf kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor een doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien tot twaalf jaren gegeven.
Het Hof is van oordeel dat een hogere straf dan genoemd in het oriëntatiepunt in beginsel passend is, gelet op de omstandigheden dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit in vereniging met zijn broer heeft gepleegd en dat hij vol opzet had op de dood van het slachtoffer. Ook de brute wijze van uitvoeren op klaarlichte dag midden in een woonwijk, hetgeen tot veel maatschappelijke onrust heeft geleid, weegt naar het oordeel van het Hof strafverhogend mee. Tenslotte weegt de eerder genoemde proceshouding van de verdachte in zijn nadeel mee alsmede de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde.
Ten gunste van de verdachte zal het Hof rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte in emoties heeft verkeerd door de dreigende woorden van het slachtoffer dat, naar de verdachte had vernomen, (gewelds)delicten had gepleegd. Ook de jonge leeftijd van de verdachte weegt in strafverlagende zin mee. Het Hof zal dan ook niet de door de procureur-generaal gevorderde straf van dertien jaren opleggen.
Wel is het Hof van oordeel dat de eerder genoemde strafverhogende omstandigheden maken dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde straf. Het Hof is – met eenparigheid van stemmen – alles overziend van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:136 en 1:224, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:

vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;

verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 impliciet primair ten laste is gelegd en
spreekthem daarvan
vrij;
verklaartwettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
beveeltdat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Radder, mr. S.A. Carmelia en mr. A.J.M. van Gink, leden van het Hof, bijgestaan door mr. R.J. Gras, (zittings)griffier, en op 4 juni 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, bestaande uit de doorgenummerde processen-verbaal van voorgeleiding i.v.m. rechtmatigheidstoetsing, inbewaringstelling en gevangenhouding met de onderzoeksnaam “Orinoco”, respectievelijk van 28 september 2018, 4 oktober 2018 en ongedateerd, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201809280800VGL1, 201810040700.VGL2 en 2018101113.30.V1.
2.Proces-verbaal d.d. 21 september 2018, pagina’s 1 en 2.
3.Schriftelijk bescheid, te weten een sectierapport S18-060 d.d. 27 september 2018, dat zich los in het dossier bevindt.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2020, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
5.Proces-verbaal d.d. 2 oktober 2018, pagina’s 116 en 117.