ECLI:NL:OGHACMB:2020:143

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
SXM2015H00017 (voorheen H 81/2016)
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake getuigenbewijs en schadevergoeding zeilboot

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant, oorspronkelijk gedaagde, tegen de geïntimeerde, oorspronkelijk eiser. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 17 november 2017, waarin de geïntimeerde werd toegelaten tot het leveren van bewijs. De appellant heeft in de loop van de procedure verschillende gemachtigden gehad, terwijl de geïntimeerde uiteindelijk in persoon is verschenen.

De appellant heeft gesteld dat de schade aan zijn zeilboot is ontstaan door de nalatigheid van de geïntimeerde, die op 13 oktober 2014 de boot niet deugdelijk zou hebben afgemeerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde niet in staat is geweest om het bewijs te leveren dat zijn stelling juist is. Ondanks meerdere pogingen van het Hof om contact op te nemen met de geïntimeerde, heeft deze geen bewijs kunnen aanleveren en heeft hij ook niet gereageerd op de verzoeken van het Hof.

Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de vordering van de geïntimeerde moet worden afgewezen, omdat het bewijs van zijn stelling niet is geleverd. Het bestreden vonnis is vernietigd en de vorderingen van de geïntimeerde zijn afgewezen. De geïntimeerde is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de appellant, die zijn begroot op een totaal van NAf 14.124,50. Dit vonnis is uitgesproken op 15 mei 2020.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 190/2014 GHIS 78084 - H 81/2016 SXM2015H00017
Uitspraak: 15 mei 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
gemachtigden: voorheen mrs. J. Veen, J.P. Westra, R.F. Wouters, W. Nelissen, thans in persoon,
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: voorheen mr. J.G. Snow, thans in persoon.
Partijen worden hierna [Appellant] en [Geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Uit het door dit Hof gewezen tussenvonnis van 17 november 2017 blijkt het verloop van de procedure tot die datum.
1.2
Bij brief van 6 december 2017 heeft mr. Snow het Hof bericht dat hij desisteert als gemachtigde van [Geïntimeerde].
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij tussenvonnis van 18 november 2016 is [Geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van bewijs. Bepaald is daarbij dat [Geïntimeerde] getuigen kon voorbrengen op 3 februari 2017.
2.2
Bij e-mails van 30 januari 2017 van mr. Snow zijn namens [Geïntimeerde] vier getuigen voorgedragen en is verzocht om deze te doen horen op grond van artikel 155 Rv onder aanhouding van het geplande getuigenverhoor van 3 februari 2017. Dit uitstelverzoek is ingewilligd.
2.3
Bij tussenvonnis van 17 november 2017 is, omdat [Geïntimeerde] zijn verzoek tot het gelasten van (een) rogatoire commissie(s) bij zijn akte houdende bewijslevering had ingetrokken omdat twee getuigen in Sint Maarten waren en de drie anderen bereid waren naar Sint Maarten te komen, een nieuwe datum voor getuigenverhoor bepaald op 15 december 2017.
2.4
Voorafgaand aan het getuigenverhoor is de desisteerbrief van mr. Snow van 6 december 2017 ontvangen waarbij ook het e-mail- en woonadres van [Geïntimeerde] was doorgegeven. De in het Engels opgestelde brief is in kopie verzonden aan [Geïntimeerde].
2.5
Het getuigenverhoor van 15 december 2017 is niet doorgegaan.
2.6
Bij e-mail van 15 januari 2018 is [Geïntimeerde] door het Hof bericht dat het getuigenverhoor is verwezen naar de zitting van 31 januari 2018.
2.7
Bij e-mail van 16 januari 2018 is [Geïntimeerde] verzocht om een reactie op de e-mail van 15 januari 2018 en de in de e-mail gestelde vragen.
2.8
Bij e-mail van 26 januari 2018 is [Geïntimeerde] bericht dat het voor 31 januari 2018 geplande getuigenverhoor geen doorgang zal vinden nu niet van hem is vernomen. Verzocht is om contact op te nemen met het Hof.
2.9
Bij e-mails van 4 juli 2019 en 18 september 2019 is nogmaals contact met [Geïntimeerde] gezocht en verzocht om contact op te nemen met het Hof over de voortzetting van de procedure. Van de e-mail van 18 september 2019 is een postmaster delivery bevestiging ontvangen.
2.1
De bij de e-mail van 18 september 2019 aangehechte gescande brief is op 18 februari 2020 nog bij aangetekende post verzonden aan het door de voormalig gemachtigde opgegeven woonadres in Servië.
2.11
Blijkens de informatie van C-Post Tracking is deze brief op 29 februari 2020 aangekomen op het postkantoor van bestemming en vervolgens op 10 maart 2020 geretourneerd wegens “unsuccessful item delivery attempt”.
2.12
Overwogen wordt als volgt. [Geïntimeerde] werd tot 6 december 2017 vertegenwoordigd door mr. Snow. Het Hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bekendheid van [Geïntimeerde] met de tot die tijd gewezen tussenvonnissen, te meer nu [Geïntimeerde] ook getuigen heeft opgegeven. Het zal ook [Geïntimeerde] bekend zijn dat deze niet zijn gehoord. Op de pogingen van het Hof om hierover met hem in contact te komen na het desisteren van mr. Snow, heeft [Geïntimeerde] niet gereageerd. Het Hof gaat ervan uit dat het voor deze pogingen gebruikte (door mr. Snow doorgegeven) e-mailadres en woonadres eerder succesvol door mr. Snow zijn gebruikt om [Geïntimeerde] te bereiken nu deze in elk geval vanaf begin 2017 weer in het buitenland verbleef (zie een van de e-mails van 30 januari 2017 van mr. Snow aan het Hof). Het Hof houdt het er derhalve voor dat [Geïntimeerde] geen bewijs wenst te leveren. Daarbij mag toch ook worden aangenomen dat [Geïntimeerde], indien hij het opgedragen bewijs in deze zaak alsnog wilde leveren en gelet ook op het aanzienlijke tijdsverloop, zelf contact had opgenomen met Hof. Dat heeft hij evenwel nagelaten.
2.13
Bij deze stand van zaken concludeert het Hof dat het bewijs van de stelling van [Geïntimeerde] dat de schade aan zijn zeilboot de [Naam boot] is ontstaan doordat de [Naam boot 2] op 13 oktober 2014 in het licht van de voorzienbare weersomstandigheden niet deugdelijk was afgemeerd, niet is geleverd door [Geïntimeerde]. Zoals ook overwogen in rov. 3.10 van het tussenvonnis van 18 november 2016 heeft dit tot gevolg dat de vordering van [Geïntimeerde] moet worden afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [Geïntimeerde] worden afgewezen.
2.14 [
Geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties aan de zijde van [Appellant] gevallen en begroot op NAf 3.380,= aan griffierechten hoger beroep, NAf 244,50 aan betekeningskosten en NAf 10.500,= (3 punten ad tarief 7) aan salaris voor de gemachtigde.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [Geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties aan de zijde van [Appellant] gevallen en begroot op NAf 3.380,= aan griffierechten, NAf 244,50 aan betekeningskosten en NAf 10.500,= (3 punten ad tarief 7) aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, D. Radder en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 15 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.