In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om belastingvrijstelling door de Gouverneur van Curaçao. De belanghebbende, een N.V. gevestigd te Curaçao, had op 2 december 2016 een verzoek ingediend om belastingvrijstelling op basis van de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (LBBH). Dit verzoek werd op 10 augustus 2017 door de Gouverneur afgewezen, met als argument dat de onderneming niet zou bijdragen aan de verbreding van de economische basis van Curaçao. De belanghebbende stelde dat zij voldeed aan alle objectieve wettelijke criteria en dat de Gouverneur niet had voldaan aan de vereisten van transparantie en bekendmaking van de richtlijnen die van toepassing zijn op de beoordeling van dergelijke aanvragen.
Het Hof heeft vastgesteld dat de Gouverneur bij zijn beslissing onvoldoende rekening heeft gehouden met de argumenten van de belanghebbende en dat de afwijzing niet voldoende was onderbouwd. Het Hof oordeelde dat de Gouverneur de richtlijnen die hij hanteerde niet had gepubliceerd, waardoor de belanghebbende niet in staat was om adequaat te reageren op de afwijzing van haar verzoek. Het Hof heeft de zaak teruggeworpen naar de Gouverneur, met de opdracht om opnieuw te beslissen op het verzoek van de belanghebbende, rekening houdend met de uitspraak van het Hof. Het Hof heeft ook de proceskosten van de belanghebbende toegewezen aan de Gouverneur.