ECLI:NL:OGHACMB:2020:135

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
AUA2017H00258
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst tot levering goederen met betwisting van ontvangst en bewijsaanbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschap Posmimo Operations VBA tegen de naamloze vennootschap Compra Holding N.V. De procedure is gestart na een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin Compra werd toegewezen in haar vorderingen tegen Posmimo. Posmimo heeft in hoger beroep acht grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat zij niet in gebreke is gesteld en dat de bewijsvoering van Compra onvoldoende is. Het Hof heeft de grieven van Posmimo beoordeeld en geconcludeerd dat zij in verzuim is geraakt door het niet tijdig betalen van de geleverde goederen. Het Hof oordeelt dat de betwisting van Posmimo onvoldoende onderbouwd is en dat het Gerecht terecht de vorderingen van Compra heeft toegewezen. Het bewijsaanbod van Posmimo wordt gepasseerd, omdat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en veroordeelt Posmimo in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummer: AUA201600787 – AUA2017H00258
Uitspraak: 9 juni 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Posmimo Operations VBA,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A. de Winter,
tegen
de naamloze vennootschap
Compra Holding N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.G. Kock en E.M.J. Cafarzuza.
De partijen worden hierna Posmimo en Compra genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 11 december 2017 is Posmimo in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 1 november 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 11 januari 2018 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Posmimo acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Compra alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Compra in de proceskosten in beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Compra heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Posmimo in de kosten van het hoger beroep, alles uitvoerbaar bij voorraad. Daarna hebben beide partijen ter rolle van 26 maart 2019 een schriftelijke pleitnota overgelegd.
1.4
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Compra heeft in eerste aanleg veroordeling gevorderd van Posmimo tot betaling van een bedrag van Afl. 96.158,59, te vermeerderen met de wettelijke rente, kosten rechtens. Hieraan heeft Compra kort gezegd ten grondslag gelegd dat zij goederen heeft geleverd aan Posmima en dat Posmima daarvoor niet heeft betaald. Het Gerecht heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van Compra toegewezen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het verweer van Posmimo, dat Compra geen bewijs heeft geleverd van de bestelling dan wel de levering van de goederen, onvoldoende onderbouwd en bovendien niet consistent is. De vordering van Compra is daarentegen wel onderbouwd, aldus het Gerecht. Verder heeft het Gerecht overwogen dat het standpunt van Posmimo dat sprake was van een kredietovereenkomst voor een maximum bedrag van Afl. 20.000 en dat zij een vordering tot de huidige hoogte niet hoefde te verwachten faalt, nu Posmimo een onderneming is en daarom geen bescherming nodig heeft en partijen kennelijk hebben toegelaten dat tot een hoger bedrag op krediet kon worden gekocht.
2.2
Met de grieven die Posmimo opwerpt komt zij op tegen dit oordeel van het Gerecht. Met grief 1 voert Posmimo aan dat zij nimmer in gebreke is gesteld en daardoor niet in verzuim is komen te verkeren en wijst daarbij op artikel 6:82 lid 1 BW. Grieven 2, 3, 5 en 6 hebben betrekking op het oordeel van het Gerecht dat Posmimo haar betwisting van de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. In dat kader stelt Posmimo dat het Gerecht ten onrechte de bewijslast heeft omgekeerd en bij haar heeft neergelegd. De vordering van Compra is niet onderbouwd – er is slechts een steekproef van zes facturen gedaan, waarvan met twee (30%) facturen iets mis is – en daarom niet komen vast te staan, aldus Posmimo. Grief 4 klaagt over het oordeel van het Gerecht dat Posmimo een onderneming is en derhalve geen bescherming nodig heeft. Posmimo stelt dat partijen hebben bepaald dat Posmimo een kredietlijn van Afl. 40.000 aan kan. Posmimo heeft niet ingestemd om boven een bedrag van Afl. 40.000 goederen af te nemen. Grief 7 is gericht tegen toewijzing van de wettelijke rente, terwijl grief 8 betrekking heeft op de kostenveroordeling.
2.3
Allereerst rijst de vraag of Posmimo in verzuim is geraakt. Compra heeft terecht aangevoerd dat partijen expliciet hebben afgesproken dat alle aankopen betaald dienden te worden binnen twintig dagen na dagtekening van de factuur. Partijen zijn daarmee een fatale termijn overeengekomen, zodat op grond van artikel 6:83 aanhef onder a BW Posmimo in verzuim is geraakt door het enkel overschrijden van deze fatale termijn. Dat de woorden “within 20 days of each statement” een andere strekking hadden, mede gelet op de overige feiten en omstandigheden van het geval, is gesteld noch gebleken. Daar komt nog bij dat Compra de per e-mails verstuurde aanmaningen en het overzicht van de betalingsachterstand heeft overgelegd waarbij Posmimo gesommeerd is tot betaling over te gaan (productie 2 bij memorie van antwoord). De blote betwisting van de ontvangst van deze e-mails is onvoldoende nu Posmimo (bij monde van haar vertegenwoordiger de heer A. [Naam 1], hierna: [Naam 1]) vanaf hetzelfde e-mailadres als waar het overzicht naar toe is gestuurd, heeft gereageerd met de mededeling “Ok, vi el statement” (vertaling Hof: “oké, ik zag de verklaring/statement”). Mitsdien faalt grief 1.
2.4
De grieven 2, 3, 5 en 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Posmimo miskent met haar grieven dat het Gerecht niet de bewijslast heeft omgekeerd, maar dat zij van oordeel is dat Posmimo haar betwisting van de vordering van Compra onvoldoende handen en voeten heeft gegeven, dus onvoldoende heeft onderbouwd, dit in het licht van hetgeen Compra – op wie de stelplicht en bewijslast ligt – ter onderbouwing van haar vordering heeft overgelegd. Daarom kwam het Gerecht tot het oordeel dat geen verder bewijs van Compra werd verlangd. Het Hof onderschrijft het oordeel van het Gerecht en voegt daar nog het volgende aan toe. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet te verklaren waarom [Naam 1] per e-mail van 1 februari 2016 (2:53 PM) aan Compra vraagt om een “statement” van maand na maand door te geven, [Naam 4] (de vertegenwoordiger van Compra) daarop per e-mail van 1 februari 2016 (3:14 PM) een “specification past due accounts” stuurt, waarna [Naam 1] op 2 februari 2016 per e-mail reageert met “Ok, vi el statement” (zie ook onder 2.3) zonder daarbij de betalingsachterstand te betwisten voor goederen die zij -volgens haar stelling - onterecht dan wel niet geleverd zou hebben gekregen. Voor zover Posmimo haar stelling in hoger beroep, dat zij wel heeft geklaagd over het niet ontvangen van goederen dan wel over bestellingen die niet kloppen, heeft willen onderbouwen met de door haar (als productie 6 bij memorie van grieven) overgelegde e-mailcorrespondentie van 19 november 2016 overweegt het Hof dat ook die onderbouwing niet volstaat. In de e-mail van [Naam} van die datum om 8.48 uur aan een medewerkster van Compra meldt hij dat hij nog steeds wacht op een bestelling garnalen en vraagt hij wie de bestelling heeft gedaan en hoe. Het antwoord van de medewerkster van Compra is dat zij dat niet meer weet omdat het te lang geleden is en voorts schrijft zij: “Yo recibo su pedido por medio de telefono sea de [Naam 2] o [Naam 3] y loque pidan es loque nos enviamos” (vertaling Hof: “Ik ontvang uw bestelling telefonisch van [Naam 2] of [Naam 3] en wat zij vragen is wat wij versturen.”). Gesteld noch gebleken is dat [Naam 1] hier tegenin is gegaan, terwijl dit wel voor de hand had gelegen. Enerzijds om de gestelde klacht over de bestelling van de garnalen te handhaven en anderzijds omdat de primaire stelling van Posmimo is dat partijen zijn overeengekomen dat alleen bestellingen geplaatst kunnen worden middels een door [Naam 1] ondertekende purchase order. Voornoemde e-mailcorrespondentie lijkt op een andere manier van bestellen te wijzen die door [Naam 1] niet wordt weersproken. Ook dit laatste draagt bij aan het oordeel van het Hof dat Posmimo haar betwisting van de vordering van Compra onvoldoende heeft onderbouwd.
2.5
Het bewijsaanbod dat Posmimo thans doet, het horen van [Naam 1], wordt aldus gepasseerd omdat Posmimo niet aan haar stelplicht heeft voldaan zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Ten overvloede merkt het Hof op dat het bewijsaanbod niet ter zake dienend is omdat het enkele feit dat [Naam 1] (in zijn algemeenheid) kan verklaren over onregelmatigheden bij het bestel- en ontvangstproces nog niets zegt over deze specifieke leveringen. De grieven falen.
2.6
Grief 4 gaat over de vraag of Compra gerechtigd was leveranties te doen boven de afgesproken kredietlijn van Afl. 40.000, dit in het licht van het verweer van Posmimo dat zij niet akkoord is gegaan met leveranties boven dit bedrag. Het verweer van Posmimo faalt om de volgende reden. Uit de kredietovereenkomst van 7 oktober 2015 (productie 8 bij memorie van grieven) volgt niet meer dan dat aan Posmimo een kredietlimiet van Afl. 40.000 ter beschikking wordt gesteld: de mogelijkheid van uitgestelde betaling tot het kredietbedrag. Posmimo heeft aangevoerd dat zij heeft bepaald dat zij een krediet van Afl. 40.000 aan kan en dat inkopen op het krediet boven dit bedrag een negatief effect zouden hebben op de terugbetalingsmogelijkheden terwijl ook andere veiligheidsaspecten (bestellen of in ontvangst nemen van goederen door onbevoegden) gelden. Dat de kredietovereenkomst met deze bedoeling is opgesteld, volgt niet uit de tekst van de overeenkomst zelf. Voor zover Posmimo meent dat partijen dit wel zijn overeengekomen, heeft zij dit niet nader onderbouwd. Bovendien gaat het standpunt van Posmimo eraan voorbij dat zij de goederen wel geleverd heeft gekregen en heeft behouden. Grief 4 slaagt niet.
2.7
Grief 7, die klaagt over de toegewezen wettelijke rente, stuit reeds af op het feit dat in de wet is bepaald (artikel 6:119 BW) dat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Nu Posmimo in verzuim is geraakt (zie r.o. 2.3) en de vordering bestaat uit voldoening van een niet betaalde geldsom, is zij naast betaling van de hoofdsom tevens de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd.
2.8
Nu de grieven 1 tot en met 7 tevergeefs zijn opgeworpen, dient het vonnis waarvan beroep te worden bevestigd. Daarmee faalt ook grief 8. Posmimo zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 1 november 2017;
veroordeelt Posmimo in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Compra vastgesteld op een bedrag van Afl. 220,37 aan explootkosten en Afl. 7.500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Th.G. Lautenbach, W. Geurts-de Veld en J. de Boer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 9 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.