ECLI:NL:OGHACMB:2020:126

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
AUA201100008 – AUA2016H00098
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenkrediet met APR hoger dan 27% en rechtsverwerking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (IFA) betreffende een consumentenkrediet. De appellant, die aanvankelijk werd vertegenwoordigd door mr. G. de Hoogd maar later in persoon procedeerde, heeft grieven ingediend tegen eerdere vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De zaak betreft een overeenkomst van verbruikleen die op 9 december 2004 is gesloten, waarbij de appellant een bedrag van Afl. 9.951,22 ontving en zich verbond om dit bedrag terug te betalen met rente in 48 maandelijkse termijnen. IFA heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de appellant voor een bedrag van Afl. 8.865,87, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht heeft de appellant bij verstekvonnis veroordeeld tot betaling van Afl. 10.195,75.

In hoger beroep heeft de appellant zijn verweer gevoerd, waarbij hij onder andere aanvoert dat de vordering van IFA is verjaard en dat er sprake is van rechtsverwerking. Het Hof heeft vastgesteld dat de appellant tot in 2010 betalingen heeft gedaan en dat de vordering van IFA daarom niet is verjaard. Het Hof heeft ook overwogen dat de uitlating van een baliemedewerker van IFA over het 'afschrijven' van de vordering niet voldoende is voor een beroep op rechtsverwerking. Het Hof heeft verder geoordeeld dat een APR hoger dan 27% nietig is op grond van de Arubaanse goede zeden en openbare orde, en dat IFA zich hierover moet uitlaten in een akte. De zaak is verwezen naar de rol van 9 juni 2020 voor verdere behandeling.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA201100008 – AUA2016H00098
Uitspraak: 5 mei 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT]
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: aanvankelijk mr. G. de Hoogd, thans procederende in persoon,
tegen
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. M.E.D. Brown en E.H.J. Martis.
De partijen worden hierna [appellant] en IFA genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 2 november 2016 is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 18 februari 2015 en 28 september 2016 uitgesproken vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 14 december 2016 per fax en op 15 december 2016 per griffie (en daarmee tijdig) ingekomen memorie van grieven heeft [appellant] grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende IFA in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans die vorderingen alsnog integraal zal afwijzen, met veroordeling van IFA in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij tijdig ingekomen memorie van antwoord van 1 februari 2017 heeft IFA de grieven bestreden en het Hof verzocht het vonnis waarvan beroep te bevestigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.
2.1.1
IFA is de Arubaanse vestiging van een onderneming die haar bedrijf maakt van het verstrekken van consumentenkredieten.
2.1.2
Partijen zijn op 9 december 2004 een overeenkomst van verbruikleen (geldlening) overeengekomen. De overeenkomst vermeldt onder meer:
1. Schuldenaar ontvangt ter leen van Island Finance Aruba N.V. een bedrag groot Afl. 9.951,22.
2. Schuldenaar dient terug te betalen vermeerderd met de overeengekomen rente als zo in totaal Afl. 16.320,-.
3. Schuldenaar verbindt zich dit totaal bedrag ad Afl. 16.320,- terug te betalen aan Island Finance N.V. in totaal 48 maandelijkse termijnen elk groot Afl. 340,- waarvan de eerste termijn vervalt op JAN-9-2005 en de laatste op DEC-9-2008.
4. Elke betaling wordt steeds geacht te zijn geschied ter voldoening van die termijn die het langst vervallen is.
5. Schuldenaar zal indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 10 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn over die termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan een eenmalige boeterente van 5% verschuldigd zijn aan Island Finance N.V.
6. Schuldenaar zal indien na het verstrijken van de laatste termijn, op de datum zoals in artikel 3 bepaald, bovenbedoeld totaalbedrag in zijn geheel niet is betaald over het restant van de schuld totdat volledige betaling heeft plaatsgevonden aan Island Finance N.V. een rente van 2% per maand verschuldigd zijn.
7. Hoofdsom, rente, boeterente en al wat Island Finance N.V. verder terzake te vorderen heeft zal terstond opeisbaar zijn, zonder waarschuwing of ingebrekestelling, bij faillissement, overlijden of onder curatelestelling, van de schuldenaar, bij zijn/haar aanvraag om surseance van betaling, bij niet op tijd betalen der verplichte aflossingen en bij niet-nakomen van één of meer zijner/harer verplichtingen uit deze overeenkomst.
8. Alle kosten, waartoe deze geldlening aanleiding geeft of in de toekomst aanleiding mocht geven, daaronder begrepen buitengerechtelijke incassokosten en die welke Island Finance N.V. zal nodig oordelen te maken tot behoud en ter uitoefening van haar rechten, wat dit laatste betreft te stellen op 15% van het door de schuldenaar verschuldigde, komen ten laste van laatstgenoemde.
9. Schuldenaar verklaart het in artikel 1 van deze overeenkomst van Island Finance N.V. genoemde bedrag ontvangen te hebben en voegt ter erkenning van de verschuldigdheid hieronder een goedschrift aan de overeenkomst toe.[….].
2.2
Bij dit geding inleidend verzoekschrift van 3 oktober 2011 heeft IFA [appellant] in rechte betrokken en gevorderd dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zal veroordelen tot betaling aan IFA van de som van Afl. 8.865,87, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,5% per maand vanaf het einde van de terugbetalingsperiode zijnde 9 december 2008 en vermeerderd met 15% overeengekomen en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.3
Bij verstekvonnis van 18 januari 2012 heeft het Gerecht [appellant] veroordeeld tot betaling van Afl. 10.195,75, de hoofdsom ad Afl. 8.865,87 te vermeerderen met een rente van 1,5% per maand vanaf 9 december 2008 en 15% buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten begroot op Afl. 209,- aan verschotten, Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 800,- aan gemachtigdensalaris.
2.4
Op het door [appellant] tegen dat vonnis gedane verzet heeft het Gerecht, na bewijslevering, het door [appellant] gevoerde verjaringsverweer verworpen en bij eindvonnis het verzet ongegrond verklaard met veroordeling van De [appellant] in de kosten van de verzetprocedure.
2.5
In zijn pleitnotities in hoger beroep heeft [appellant], die toen inmiddels - na het desisteren van zijn toenmalige gemachtigde - in persoon procedeerde, een aantal grieven geformuleerd die naar het Hof veronderstelt strekken tot aanvulling en niet tot vervanging van de eerdere grieven, ook al neemt [appellant] op onderdelen afstand van de door zijn voormalige gemachtigden gekozen wijze van procesvoering.
2.6
Naar het Hof uit die pleitnotities begrijpt, bestrijdt [appellant] niet langer dat hij nog tot in 2010 betalingen heeft gedaan en dat de vordering van IFA daarom niet is verjaard. Voor zover vereist, verenigt het Hof zich met het door het Gerecht in rechtsoverweging 2.2 van het eindvonnis gegeven oordeel en neemt dat hier over.
2.7
Evenals in eerste aanleg tijdens het getuigenverhoor beroept [appellant] zich in appel erop dat hem na het doen van de laatste kleine betaling aan IFA - door hem in eerste aanleg in 2008 gedateerd maar bij pleidooi in hoger beroep in 2010 - door een medewerker van IFA is gezegd dat de vordering zou worden “afgeschreven”. IFA heeft in eerste aanleg betwist dat een dergelijke uitlating is gedaan en [appellant] heeft op dit punt geen nader bewijs aangeboden. Zijn eigen verklaring zoals hij als getuige voor het Gerecht heeft afgelegd is onvoldoende, nog daargelaten of een enkele uitlating van een baliemedewerker van IFA in combinatie met het uitblijven van aanmaningen gedurende twee of drie jaren voldoende is voor een beroep op rechtsverwerking. Het enkele gegeven dat IFA een tijd geen incassomaatregelen heeft genomen is dat in elk geval niet; het tijdelijk afzien van invordering kan ook door andere motieven zijn ingegeven zoals de inschatting dat incasso op dat moment gelet op de (financiële) situatie waarin [appellant] verkeerde niet zinvol was.
2.8
Of, zoals [appellant] bij pleidooi uitvoerig heeft uiteengezet, IFA andere achterliggende politieke bedoelingen heeft gehad met het wederom werk maken van haar vordering door middel van het sturen van een aanmaning en het betekenen van de oproeping op een oud adres van [appellant] behoeft niet verder te worden onderzocht. IFA had een nog niet voldane vordering en het stond haar vrij om te proberen om daarop betaald te krijgen, zo nodig ook door het doen van een - vervolgens door de rechter op zijn merites te beoordelen - faillissementsaanvraag.
2.9
Het gegeven dat IFA [appellant] heeft opgeroepen door middel van achterlating van een envelop op een adres waar hij op dat moment al lang niet meer woonde of stond ingeschreven, is daarmee niet zonder betekenis: het dient er toe te leiden dat de betekeningskosten van de verstekprocedure voor rekening van IFA worden gelaten, ook als het tot een kostenveroordeling van [appellant] komt.
2.1
Voor zover in de memorie van grieven bij grief 2 een beroep zou worden gedaan op gebrekkige voorlichting door IFA is dat beroep in zoverre onvoldoende onderbouwd dat de overeenkomst het totale door [appellant] te betalen bedrag en de maandelijkse termijnen duidelijk weergeeft.
2.11
De hoogte van de nominale en de effectieve rente is in de overeenkomst niet vermeld. Het Hof verwijst naar aanleiding van grief 2, en zo nodig ambtshalve, naar zijn vonnis van 21 april 2020 in de zaak met nummer AUA2019H00038 tussen IFA en Bikker waarin onder meer is overwogen dat voor de soort overeenkomst waar het in die zaak over gaat - kredietverlening aan consumenten met een vaste baan voor een looptijd van een jaar of langer, waarbij geen of louter persoonlijke zekerheden (zoals borgtocht) zijn bedongen moet worden aangenomen dat een APR hoger dan 27% nietig is wegens strijd met de Arubaanse goede zeden en openbare orde (rov. 2.17). Voor een lager percentage van 18% zoals door het Gerecht is aangenomen, bestaan op dit moment onvoldoende argumenten (rov. 2.20). Tot nader order van de wetgever zal het Hof daarom, in zowel Aruba als in Curaçao en Sint Maarten, een APR van meer dan 27%, ook al is deze expliciet overeengekomen en zijn de daaruit voortvloeiende verplichtingen duidelijk omschreven, beschouwen als nietig op grond van artikel 3:40 lid 1 BW (rov. 2.22). Aan die oordelen houdt het Hof ook in deze zaak vast.
2.12
Het lijkt erop dat de effectieve rente - op te vatten als APR - die IFA aan [appellant] in rekening brengt in deze zaak hoger is dan 27%. IFA dient zich daarover bij akte uit te laten en te becijferen welk bedrag [appellant] is verschuldigd wanneer een APR van 27% was aangehouden bij berekening van de maandelijks termijnen op basis van het uitgangspunt dat na iedere maandelijkse termijnbetaling slechts nog rente verschuldigd is over het resterende leenbedrag. De rente over uitgebleven termijnen heeft IFA al uit eigen beweging gematigd tot 18%; daarvan mag zij niet meer terugkomen en die rente dient dan ook te worden aangehouden bij de berekening van het verschuldigde bedrag per einde betaalperiode 9 december 2008.
2.13
Vervolgens zal [appellant] bij antwoordakte kunnen reageren. Indien partijen in het licht van bovenstaande oordelen alsnog tot een definitieve regeling kunnen komen, verdient dat uiteraard de voorkeur.
2.14
De zaak zal worden verwezen naar de rol van 9 juni 2020 voor akte uitlating zijdens IFA.
2.15
Verder zal iedere beslissing eerst worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 9 juni 2020 voor akte uitlating door IFA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 5 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.