ECLI:NL:OGHACMB:2020:121

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
AUA2017H00108
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over de authenticiteit van een handtekening en procesorde

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [Appellant], h.o.d.n. [Naam] Construction Company, tegen [Geïntimeerde]. De zaak betreft de authenticiteit van een handtekening op een overeenkomst van 13 maart 2012, waarbij [Appellant] stelt dat de handtekening vals is. Het hof verwijst naar een eerder tussenvonnis van 27 augustus 2019, waarin een deskundigenonderzoek werd gelast. De deskundige heeft op 29 oktober 2019 gerapporteerd en geconcludeerd dat de handtekening zeer waarschijnlijk authentiek is. [Appellant] heeft zijn stelling over de handtekening later gewijzigd naar de datums op de overeenkomst, wat het hof als strijdig met de goede procesorde beschouwt. Het hof oordeelt dat de stelling van [Appellant] onvoldoende gemotiveerd is en dat de wijziging van stelling in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het principaal appel van [Appellant] faalt, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het appel, inclusief de kosten van het deskundigenbericht. Het hof bevestigt het bestreden vonnis en wijst de kosten van het incidenteel appel toe aan [Geïntimeerde].

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in de zaak:
[Appellant] h.o.d.n. [Naam] CONSTRUCTION COMPANY,
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: M.L. Hassell ([e-mailadres]),
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.G.A. Baiz.
Partijen worden hierna [Appellant] en [Geïntimeerde] genoemd..

1.Het verder verloop van de procedure

1.1.
Het hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 27 augustus 2019.
1.2.
Het daarin gelaste deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden. De door het Hof benoemde deskundige heeft een rapport van 29 oktober 2019 uitgebracht. De conclusie luidt (p. 8):

7.Conclusie

Voorafgaande aan het onderzoek waren de volgende hypothesen geformuleerd voor de betwiste handtekening:
Hypothese 1: De betwiste handtekening is een authentieke handtekening van de heer [Appellant].
Hypothese 2: De betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van de heer [Appellant].
De resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is (de betwiste handtekening is een authentieke handtekening van de heer [Appellant]) dan wanneer hypothese 2 waar is.
1.3.
Het rapport vermeldt voorts:

8.Uitlatingen partijen inzake conceptrapport

Op 11 oktober 2019 is een concept van dit rapport verzonden aan beide partijen met het verzoek mij eventuele opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van dit concept uiterlijk 28 oktober 2019 te doen toekomen.
Op 17 oktober 2019 ontving ik per e-mail een reactie van mr. Baiz, gemachtigde van mevrouw [Geïntimeerde], met de volgende inhoud:
Na overleg met cliënte kan ik u berichten dat er dezerzijds geen commentaar, noch wensen bestaan ten aanzien van het conceptrapport. De inhoud, bevindingen en conclusies ondersteunen het standpunt en de stellingen van cliënte in het geding.
Op 28 oktober 2019 ontving ik eveneens per e-mail een reactie van de heer M.L. Hassell namens de heer [Appellant], met de volgende inhoud:
Met betrekking tot het conceptrapport spreken de resultaten van het onderzoek voor zichzelf, maar nu mevrouw [Geïntimeerde] volgens opgave zelf de datuminvullingen op de kopie hiervan (002) heeft geschreven, kan op voorhand niet worden uitgesloten dat begin- en einddatum van de overeenkomst van 13 maart 2012 na voornoemde datum op papier is gezet.
Vergelijking van document 1 en 2 leert dat [Geïntimeerde] in ieder geval [Appellant] een handtekening heeft laten plaatsen op een overeenkomst zonder begin- en einddatum, met als gevolg dat aan een dergelijke overeenkomst thans in rechte geen bewijskracht toekomt. Een dergelijke blanco overeenkomst leent zich immers eenvoudig voor misbruik van omstandigheden. Het had in feite op de weg van [Geïntimeerde] gelegen om [Appellant] te verzoeken om een handtekening tevens te plaatsen achter '02 dic 2011' en 13 marzo 2012, waarmee in feite een instemmingsverklaring van de zijde van [Appellant] zou worden verkregen. Nu dat [Geïntimeerde] dit heeft nagelaten, dient dit gegeven voor haar rekening en risico komen uit te vallen.
Gelet op het bovenstaande kan de bewuste overeenkomst van 13 maart 2012 niet als bewijs in rechte dienen.
Over de juistheid van voorgaande stelling heb ik als niet-jurist geen oordeel. Hooguit kan ik erop wijzen dat de in origineel ondertekende overeenkomst [001] op de eerste regel de datum "13 de marzo del 2012" vermeldt en dat deze datum overeenkomt met de op de kopie [002] ingevulde einddatum.
1.4.
Op 25 november 2019 heeft [Appellant] een e-mail ingezonden waarin verwezen wordt naar de opmerkingen in het conceptrapport.
1.5.
Op 26 november 2019 heeft [Geïntimeerde] een akte deskundigenbericht genomen.
1.6.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.Beoordeling

Principaal appel
2.1. [
[Appellant] heeft in zijn memorie van grieven gesteld dat de handtekening vals is. Volgens het deskundigenrapport is de handtekening zeer waarschijnlijk niet vals. Kennelijk accepteert [Appellant] dit (‘
Met betrekking tot het conceptrapport spreken de resultaten van het onderzoek voor zichzelf’).
2.2. [
[Appellant] stelt zich thans op het standpunt dat de dateringen vals zijn. Nog ervan afgezien dat de stelling onvoldoende gemotiveerd is, deze omschakeling in dit stadium is in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat eraan voorbij zal worden gegaan.
2.3.
Het principaal appel faalt derhalve en [Appellant] dient de kosten van appel, inclusief de kosten van het deskundigenbericht te dragen. De deskundige heeft een factuur van 29 oktober 2019 ingezonden, uitkomend op EUR 1.754,50. Dit bedrag is door de Hofgriffie betaald.
Incidenteel appel
2.4.
Het Gerecht (rov. 4.6) heeft de reconventionele vordering van [Geïntimeerde] afgewezen op de grond dat niet ervan kan worden uitgegaan dat [Appellant] in verzuim is (artikel 6:74 lid 2 BW) omdat de door [Geïntimeerde] genoemde brief van 13 november 2013 niet is overgelegd.
2.5.
In hoger beroep heeft [Appellant] de brief van 13 november 2013 overgelegd (productie 2 bij memorie van antwoord in principaal beroep tevens inhoudende akte van incidenteel beroep en memorie van grieven in incidenteel beroep), maar deze houdt een aansprakelijkheidsstelling in. Kennelijk waren ten tijde van de brief de gebreken al verholpen; zie ook [Geïntimeerde]’s conclusie van eis in reconventie, onder 2 slot. [Geïntimeerde] heeft niet gesteld waarom [Appellant] aansprakelijk is zonder hem de gelegenheid gegeven te hebben de gebreken, aangenomen dat zij bestonden, zelf te herstellen. Dat er op 13 maart 2012 een afspraak tot beëindiging was betekent niet zonder meer dat dit nutteloos zou zijn of redelijkerwijs niet van [Geïntimeerde] gevergd kon worden. Overigens heeft [Appellant] kennelijk na 13 maart 2012 de ringbalk afgerond ([Geïntimeerde]’s repliek in reconventie, onder 5). Al met al is er door [Appellant] te weinig gesteld.
2.6. [
[Appellant] heeft bovendien als verweer gevoerd dat hij de brief van 12 november 2013, met aansprakelijkheidsstelling, nooit heeft ontvangen. [Geïntimeerde] stelt (repliek in reconventie, onder 6) dat verzending per e-mail of fax niet lukte en dat de brief in een envelop is achtergelaten aan het kantooradres van [Appellant]’s toenmalige gemachtigde. Van dit laatste wordt echter geen (begin van) bewijs overgelegd.
2.7.
Voorts staat evenmin vast dat [Appellant]’s overige verweren bij antwoord in reconventie geen hout snijden.
2.8. [
[Geïntimeerde]’s bewijsaanbod voldoet niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen en wordt gepasseerd.
2.9.
Het incidenteel appel faalt daarom eveneens. [Geïntimeerde] dient de kosten daarvan te dragen.
Beslissing
Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [Appellant] in de kosten van het principaal appel aan de zijde van [Geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 14.000,- aan gemachtigdensalaris, Afl 246,25 aan betekeningskosten en – verschuldigd aan het Hof – EUR 1.754,50 aan kosten van het deskundigenbericht; en
- veroordeelt [Geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel aan de zijde van [Appellant] gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Hof en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.