ECLI:NL:OGHACMB:2020:117

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA2017H00184
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenkrediet met een APR hoger dan 27%

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. IFA heeft in hoger beroep gesteld dat het vonnis van 6 september 2017, waarin de door haar bedongen rente van 27,25% per jaar als nietig werd verklaard, onterecht is. De zaak betreft een overeenkomst van verbruikleen die op 22 februari 2012 is aangegaan, waarbij IFA een lening heeft verstrekt aan de geïntimeerde. De geïntimeerde heeft betwist dat de rente die IFA in rekening bracht, rechtmatig was, en heeft om een correctie van de lening gevraagd. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de rente boven de 18% nietig is wegens strijd met de goede zeden en heeft IFA opgedragen een nieuwe berekening te maken op basis van het maximaal geoorloofde percentage van 18%. IFA heeft in hoger beroep de grieven tegen dit oordeel aangevoerd, stellende dat de bedongen rente nietig is, maar dat een APR van meer dan 27% nietig is op grond van de Arubaanse wetgeving. Het Hof heeft geoordeeld dat de bedongen rente inderdaad nietig is, maar dat er onvoldoende argumenten zijn voor een lager percentage van 18%. Het Hof heeft IFA opgedragen om een berekening te overleggen van de maandbedragen die de geïntimeerde had moeten betalen indien een maximum APR van 27% was gerespecteerd. De zaak is verwezen naar de rol van 9 juni 2020 voor akte uitlating door IFA.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: AUA201400116 – AUA2017H00184
Uitspraak: 5 mei 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mrs. E.H.J. Martis en A.E. Barrios,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
procederende in persoon.
De partijen worden hierna IFA en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 18 oktober 2017 is IFA in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 6 september 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 29 november 2017 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft IFA grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht en haar eis gewijzigd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog integraal zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Er is geen memorie van antwoord ingekomen.
1.4
Op de daarvoor bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd. In haar pleitnotities heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden geconcludeerd dat het Hof een comparitie zal gelasten ter nadere toelichting en met het oog op een verwerping van het door IFA ingestelde hoger beroep.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan (mede gelet op de in appel niet bestreden oordelen van het Gerecht) worden uitgegaan van het volgende.
2.1.1
IFA is de Arubaanse vestiging van een onderneming die haar bedrijf maakt van het verstrekken van kredieten.
2.1.2
Partijen zijn op 22 februari 2012 een overeenkomst van verbruikleen (geldlening) overeengekomen. De overeenkomst vermeldt onder meer:
1. Schuldenaar ontvangt ter leen van Island Finance Aruba N.V. een bedrag groot Afl. 14.924,53.
2. Schuldenaar dient terug te betalen dit bedrag vermeerderd met de overeengekomen rente als zo in totaal Afl. 24.660,96.
3. Schuldenaar verbindt zich dit totaal bedrag ad Afl. 24.660,96 terug te betalen aan Island Finance N.V. in totaal 48 maandelijkse termijnen elk groot Afl. 513,77 waarvan de eerste termijn vervalt op 03/22/2012 en de laatste op 02/22/2016. Het bedrag van de laatste termijn kan afwijken van de maandelijkse termijnen.
4. Effectieve rente 27,25% Nominale rente 27,25%.
5. Elke betaling wordt steeds geacht te zijn geschied ter voldoening van die termijn die het langste vervallen is.
6. Schuldenaar zal indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na vervaldatum van die afzonderlijke termijn over die termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan een eenmalige boeterente van 5% verschuldigd zijn aan Island Finance N.V.
7. Hoofdsom, rente, boeterente en al wat Island Finance N.V. verder terzake te vorderen heeft zal terstond opeisbaar zijn, zonder waarschuwing of ingebrekestelling, bij faillissement, overlijden of onder curatelestelling, van de schuldenaar, bij zijn/haar aanvraag om surseance van betaling, bij niet op tijd betalen der verplichte aflossingen en bij niet nakomen van een of meer zijner/harer verplichtingen uit deze overeenkomst.
8. Alle redelijk door Island Finance N.V. gemaakte kosten, daaronder begrepen, doch niet beperkt tot porto-, telegram-, telefoon-, telex-, telefaxkosten en bemiddelingskosten naar aanleiding van een geschil met de schuldenaar of een derde, worden door de schuldenaar gedragen. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen 15% van het door de schuldenaar verschuldigde bedrag. Alle gerechtelijke kosten, daaronder begrepen doch niet beperkt tot advocatenkosten, deurwaarderskosten en griffierechten worden geheel door de schuldenaar gedragen.
9. Schuldenaar verklaart het in artikel 1 van deze overeenkomst genoemde bedrag ontvangen te hebben en voegt ter erkenning van de verschuldigdheid hieronder een goedschrift aan de overeenkomst toe.[….].
2.1.3
Nadat IFA (kennelijk) bij brief van 13 november 2013 [geïntimeerde] had aangeschreven tot betaling van achterstallige bedragen tot een totaal van per saldo Afl. 2.568,85, heeft [geïntimeerde] bij brief van 14 november 2013 aan IFA geschreven dat de in rekening gebrachte rente (deels) hoger was dan de 18% per jaar die de rechtspraak toestaat en gevraagd om, onder meer, een correctie van haar lening.
2.2
Bij dit geding inleidend verzoekschrift van 23 juli 2014 heeft IFA [geïntimeerde] in rechte betrokken en gevorderd dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de som van Afl. 13.274,33, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,4% per maand vanaf 31 januari 2014 tot een maximum van Afl. 9.736,43 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente en 15% als overeengekomen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.3
Het Gerecht heeft, nadat een door hem benoemde deskundige had vastgesteld dat de door IFA bedongen rente de facto 27,25% bedroeg, geoordeeld dat die rente voor zover die uitgaat boven 18% jaarlijks of 1,5% maandelijks nietig is wegens strijd met de goede zeden en IFA opgedragen een nieuwe berekening te maken op basis van het maximaal geoorloofde percentage aan effectieve rente van 18%. Op basis van de door IFA verschafte calculatie en de daarop gebaseerde eiswijziging, heeft het Gerecht bij eindvonnis, de vordering van IFA toegewezen tot een bedrag van Afl. 6.702,58 te vermeerderen met de door het Gerecht gematigd vastgestelde rente van 1,5% maandelijks gerekend vanaf 31 januari 2014 tot een maximum van Afl. 6.119,15 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente. De kosten heeft het Gerecht tussen partijen gecompenseerd.
2.4
Met grief I keert IFA zich tegen het oordeel dat de bedongen rente nietig is nu deze hoger is dan 18%. Die grief is gegrond. Het Hof verwijst naar zijn vonnis van 21 april 2020 in de zaak met nummer AUA2019H00038 tussen IFA en [Naam] waarin onder meer is overwogen dat voor de soort overeenkomst waar het in die zaak over gaat - kredietverlening aan consumenten met een vaste baan voor een looptijd van een jaar of langer, waarbij geen of louter persoonlijke zekerheden (zoals borgtocht) zijn bedongen - worden aangenomen dat een APR hoger dan 27% nietig is wegens strijd met de Arubaanse goede zeden en openbare orde (rov. 2.17). Voor een lager percentage van 18% zoals door het Gerecht is aangenomen, bestaan op dit moment onvoldoende argumenten (rov. 2.20). Tot nader order van de wetgever zal het Hof daarom, in zowel Aruba als in Curaçao en Sint Maarten, een APR van meer dan 27%, ook al is deze expliciet overeengekomen en zijn de daaruit voortvloeiende verplichtingen duidelijk omschreven, beschouwen als nietig op grond van artikel 3:40 lid 1 BW (rov. 2.22).
2.5
IFA dient bij akte een berekening te overleggen van de maandbedragen die [geïntimeerde] had moeten betalen wanneer een maximum APR van 27% was gerespecteerd, een en ander overeenkomstig het annuïteitenschema zoals opgenomen in het deskundigenbericht (Bijlage 3) dus met uitsplitsing van de rente- en de aflossingscomponent zoals die maandelijks af- onderscheidenlijk toenemen. Voorts dient IFA voor te rekenen wat [geïntimeerde] gelet op de haar verrichte betalingen nog aan IFA verschuldigd is, overeenkomstig de eerder door haar gehanteerde methode en dus inclusief de beperking van het maandelijks doorlopen der contractuele rente totdat het maximum (berekend op basis van de maximaal geoorloofde rente) is bereikt, waarna over dat bedrag jaarlijks wettelijke rente verschuldigd zal zijn. Het gaat daarbij alleen om de aan [geïntimeerde] verstrekte lening en de door haar gedane betalingen. De lening aan de broer van [geïntimeerde] - de door hem verschuldigde bedragen en gedane betalingen - blijven buiten beschouwing.
2.6
De zaak zal worden verwezen naar de rol van 9 juni 2020 voor akte uitlating zijdens IFA. Daarna kan [geïntimeerde] bij antwoordakte reageren. Wanneer partijen op basis van bovenstaande oordelen tot een regeling kunnen komen, verdient dat natuurlijk de voorkeur.
2.7
Verder zal iedere beslissing worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 9 juni 2020 voor akte uitlating door IFA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 5 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.