Uitspraak
[erflater],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater] en het Land Curaçao over de ligging van een perceel huurgrond. De erfgenamen, die in hoger beroep zijn gekomen, betwisten de grenzen van het gehuurde perceel, met name een pad dat volgens hen tot het gehuurde behoort. De erfgenamen hebben grieven ingediend tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het Gerecht oordeelde dat het pad niet tot het gehuurde behoort. De erfgenamen hebben verzocht om een verklaring voor recht dat het pad deel uitmaakt van het gehuurde en dat er sprake is van verjaring van eventuele rechten om veranderingen aan te brengen in de bestaande situatie.
De procedure heeft verschillende zittingen en comparities gekend, waarbij de erfgenamen en het Land hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de erfgenamen gedurende de looptijd van de huurovereenkomst het genot van het pad hebben gehad, maar dat er geen bewijs is dat het Land ooit de grenzen van het gehuurde heeft gewijzigd. Het Hof concludeert dat de erfgenamen geen recht hebben op een identieke kavel en dat het Land vrijstaat om te bepalen dat het pad geen deel uitmaakt van de nieuwe huurovereenkomst.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep afgewezen en het eerdere vonnis bevestigd, waarbij de erfgenamen zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit vonnis is uitgesproken op 28 april 2020.