ECLI:NL:OGHACMB:2020:112

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
CUR2018H00453
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake levering van een huis en betaling van de koopsom met betrekking tot verzuim van de verkoper

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Appellant c.s.] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de levering van een huis en de betaling van de koopsom. [Appellant c.s.] zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin werd geoordeeld dat zij tekortgeschoten zijn in hun verplichting om de economische eigendom van het huis op 14 januari 2017 over te dragen. Het Hof heeft vastgesteld dat de verkoper, [Appellant c.s.], niet in verzuim was, omdat de koper, [Geïntimeerde], zelf niet tijdig de koopsom had betaald. Het Hof oordeelt dat de koper in schuldeisersverzuim is geraakt door beslag te leggen op de onroerende zaken van de verkoper zonder overleg. Het Hof vernietigt het eerdere vonnis in conventie en wijst de vordering van de koper af, terwijl de vordering in reconventie wordt bevestigd. De kosten van het geding worden toegewezen aan [Appellant c.s.].

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201703146 – CUR2018H00453
Uitspraak: 7 april 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1. [Appellant 1],
2. [Appellant 2],
beiden wonende in Nederland,
oorspronkelijk gedaagden in conventie, opposanten in verzet en eisers in reconventie,
thans appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. L.F. Herben,
tegen
de besloten vennootschap
[Geïntimeerde],
gevestigd in Bonaire,
oorspronkelijk eiseres in conventie, geopposeerde in verzet en verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. S.I. da Costa Gomez en C.A. Peterson.
De partijen worden hierna [Appellant c.s.] of de verkopers en [geïntimeerde] of de koper genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij een op 29 november 2018 ingekomen akte van appel zijn [Appellant c.s.] - tijdig - in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in verzet gewezen en op 22 oktober 2018 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht).
1.2
Bij een 10 januari 2019 - en daarmee eveneens tijdig - ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben [Appellant c.s.] grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het in conventie gewezen vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [Geïntimeerde] alsnog zal afwijzen onder bevestiging van het vonnis in reconventie en met veroordeling van de [Geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [Geïntimeerde] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis in conventie zal bevestigen met veroordeling van [Appellant c.s.] in de proceskosten in hoger beroep. [Geïntimeerde] heeft tevens incidenteel geappelleerd. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de reconventionele vordering van [Appellant c.s.] c.s. alsnog integraal zal afwijzen, met veroordeling van [Appellant c.s.] c.s. in de kosten van de reconventie in eerste aanleg en in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
1.4
Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep hebben [Appellant c.s.] c.s. geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele grieven met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten in beide instanties.
1.5
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft [Geïntimeerde] pleitnotities overgelegd.
1.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep zal worden uitgegaan van de in het bestreden vonnis onder 3.1 tot en met 3.7 vastgestelde feiten.
2.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht, recht doende in verzet en onder vernietiging van het tussen partijen gewezen verstekvonnis, overwogen dat [Appellant c.s.] c.s. zijn tekortgeschoten in hun verplichting om de economische eigendom van het door [Geïntimeerde] van [Appellant c.s.] c.s. gekochte huis te Curaçao op
14 januari 2017 over te dragen tegen betaling van het restant van de kooprijs ad US$ 625.000,- door [Geïntimeerde] en, in conventie, [Appellant c.s.] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [Geïntimeerde] van de door deze tekortkoming veroorzaakte schade, op te maken bij staat, over de periode 14 januari 2017 tot het moment waarop [Appellant c.s.] c.s. zekerheid hadden gesteld en het (door een derde gelegde) beslag op het huis was opgeheven, dit met veroordeling van [Appellant c.s.] c.s. in de proces- en beslagkosten.
In reconventie is [Geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [Appellant c.s.] c.s. van een bedrag van US 12.204.-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2017.
2.3
Met hun principaal appel klagen [Appellant c.s.] c.s. naar de kern genomen dat het Gerecht ten onrechte geen, althans niet de juiste, gevolgen heeft verbonden aan de omstandigheid dat [Geïntimeerde] zelf heeft verzuimd tijdig het restant van de koopsom te betalen en daarom op onjuiste gronden tot het oordeel is gekomen dat [Appellant c.s.] c.s. op 14 januari 2017 in verzuim zijn geraakt. Die klacht is, gelet op het volgende, gegrond.
2.4
De koopovereenkomst bepaalt in artikel 2.1 dat het huis ten tijde van de economische eigendomsoverdracht op 14 januari 2017 vrij van hypotheken en beslagen diende te zijn, dit opdat [Geïntimeerde], krachtens de haar gegeven machtiging, de juridische levering zelfstandig tot stand zou kunnen brengen. Partijen gingen daarbij kennelijk uit van gelijk oversteken; uit de tekst van de koopovereenkomst is niet af te leiden dat [Appellant c.s.] c.s. als eerste diende te presteren, in die zin dat de koopsom pas verschuldigd en opeisbaar was nadat [Appellant c.s.] c.s. het huis op 14 januari 2017 vrij van beslagen en hypotheken zouden hebben gemaakt. Omdat voor het aflossen van de hypothecaire schuld en het doorhalen van de hypotheek in de regel nodig is dat de koopsom is betaald, of in elk geval via storting op de derdengeldrekening van de notaris binnen het bereik van de verkopers en/of de bank is gebracht, ligt een dergelijke volgorde van prestaties ook niet voor de hand. Aanwijzingen dat in dit geval [Appellant c.s.] c.s. zich wel hadden verplicht om de hypothecaire lening al op voorhand, uit eigen middelen (waaronder de eerste termijn van de koopsom), af te lossen zijn gesteld noch gebleken.
2.5
Uit de processtukken van beide zijden, en ook de e-mailberichten die partijen rond 20 januari 2017 hebben gewisseld, volgt bovendien dat partijen de stap van de economische eigendomsoverdracht op 14 januari 2017 hebben overgeslagen; zij hebben ervoor gekozen om die datum ongebruikt te laten passeren om meteen tot overdracht van de juridische eigendom via de notaris over te gaan. Op betaling van de tweede termijn van de koopsom voor of op 14 januari 2017 is door [Appellant c.s.] c.s. niet aangedrongen en uit de stukken blijkt evenmin dat [Geïntimeerde] er destijds een punt van heeft gemaakt dat zij op 14 januari 2017 nog niet de economische eigenaar van een beslag- en hypotheekvrij huis was. In de genoemde e-mailberichten heeft [Geïntimeerde] kritische vragen gesteld over de hoogte van de hypothecaire lening en heeft [Appellant c.s.] c.s. in reactie daarop aangedrongen op betaling van de koopprijs via de notaris en [Geïntimeerde] verzekerd dat de benodigde gelden zouden worden aangevuld wanneer [Geïntimeerde] die betaling had gedaan.
2.6
Met het oog op de juridische levering heeft de notaris op 23 januari 2017 een conceptafrekening verstuurd, waaruit bleek dat op dat moment (enkele weken voor de - naar partijen lijken te betogen - beoogde leveringsdatum van 15 februari 2017) het restant van de koopsom niet voldoende zou zijn om de hele hypotheek af te lossen, er nog schulden aan de belastingdienst en de VVE openstonden en er op het huis bovendien nog beslag rustte van [de beslaglegger] (hierna: beslaglegger]), de partij met wie [Appellant c.s.] via zijn eenmanszaak [bedrijf]) in een gerechtelijke procedure was verwikkeld. Anders dan [Geïntimeerde] herhaaldelijk heeft gesuggereerd is niet gebleken dat - en op welke wijze - zij reeds voor of “tegen” 14 januari 2017 van al deze informatie, in bijzonder het beslag, op de hoogte was geraakt.
2.7 [
Geïntimeerde] heeft vervolgens direct, op basis van alleen deze afrekening - iets anders heeft zij niet (concreet genoeg) gesteld - en zonder enig overleg met [Appellant c.s.] c.s., op 24 januari 2017 beslag laten leggen op onroerende zaken en banktegoeden van [Appellant c.s.] c.s. in Nederland. Ook heeft zij geweigerd het restant van de koopsom bij de notaris te deponeren. Later, op [datum] 2017, heeft zij ook, met een van het Gerecht te Curaçao verkregen verlof, beslag tot levering laten leggen op het van [Appellant c.s.] c.s. gekochte huis in Curaçao.
2.8
Aldus handelende heeft [Geïntimeerde] in januari/februari 2017 niet alleen nagelaten te voldoen aan haar eigen betalingsverplichting, maar heeft zij ook belemmerd dat [Appellant c.s.] c.s. op de overeengekomen wijze konden leveren. Niet of onvoldoende weersproken is dat [Appellant c.s.] c.s. de tweede termijn van de koopsom nodig hadden om de hypothecaire lening en de overige schulden af te lossen en om de zekerheid te stellen die nodig was om het beslag van [beslaglegger] op te doen opheffen. Opmerkelijk is wellicht dat [Appellant c.s.] c.s. het op 23 januari 2017 nog niet nodig hadden gevonden om dit beslag vast te doen opheffen met de reeds beschikbare financiële middelen (waaronder dus de eerste termijn van de koopsom), maar dat lijkt te passen in de sfeer van wantrouwen en onwil waarin partijen op dat moment al waren komen te verkeren. Dat [Appellant c.s.] c.s. daartoe hoe dan ook niet in staat waren geweest, of dat [Geïntimeerde] dat uit opmerkingen van [Appellant c.s.] c.s. heeft moeten afleiden kan, zoals reeds overwogen, niet worden aangenomen en ook niet dat de nakoming het eerst bij [Appellant c.s.] c.s. heeft “gehokt”. Het onvermogen om te leveren volgt ook niet, zoals [Geïntimeerde] stelt, uit de omstandigheid dat de procedure tegen [beslaglegger] pas veel later - bij eindvonnis van dit Hof van 25 september 2018 - is beslecht; het geschil met [beslaglegger] ging op dat moment in 2017 (naar het Hof ambtshalve bekend is) in hoger beroep nog slechts om een tegen [Appellant c.s.] toegewezen en door hem in appel (zonder incidenteel appel zijdens [beslaglegger]) bestreden bedrag van NAf 30.705,- met rente en proceskosten. Daarvoor hadden [Appellant c.s.] c.s. zekerheid kunnen stellen, wat zij naar aanleiding van het vonnis in kort geding ook hebben gedaan. Het is juist het onbesuisde optreden van [Geïntimeerde] zelf geweest dat ertoe heeft geleid dat [Appellant c.s.] c.s. niet hebben kunnen laten zien dat zij tot leveren in staat waren.
2.9
De vrees om het reeds betaalde deel van de koopsom te verliezen
- [Geïntimeerde] stelt te hebben geweten (hoe wordt niet duidelijk) dat [Appellant c.s.] c.s. dat bedrag al aan het “verbrassen” waren - rechtvaardigt die handelwijze niet. [Geïntimeerde] had aan [Appellant c.s.] c.s. kunnen en moeten vragen of zij tot tijdige nakoming in staat waren (vgl. artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder c BW). Dat zij dit hebben gedaan is, zoals reeds overwogen, niet gebleken. Mede gelet op de onvaste chronologie die [Geïntimeerde] in haar proces- en beslagstukken hanteert (zie rov. 2.6), kan er niet van worden uitgegaan dat de kale stelling dat zij [Appellant c.s.] c.s. op de inhoud van de conceptafrekening hebben aangesproken, betrekking heeft op gesprekken die hebben plaatsgevonden voordat zij beslag legde. [Geïntimeerde] stelt ook niet concreet dat [Appellant c.s.] c.s. toen hebben laten weten dat zij - ook bij ontvangst van de resterende koopsom zoals overeengekomen - niet konden of wilden nakomen. Dat de vereiste handtekening van Plaat op de koopovereenkomst ontbrak staat hier los van: die handtekening is overigens op 13 februari 2017, dus nog voor de beoogde levering, ontvangen.
2.1
Onder die omstandigheden komt [Geïntimeerde] geen beroep op opschorting toe. Zij is zelf in schuldeisersverzuim geraakt. In elk geval is aan de zijde van [Appellant c.s.] c.s. geen verzuim ontstaan en zij zijn dus ook niet schadeplichtig geworden, nog daargelaten of partijen ook al een (fatale) datum voor de juridische levering waren overeengekomen. In de conceptafrekening is de datum van passeren niet (volledig) ingevuld.
2.11
Het vereiste verzuim aan de kant van [Appellant c.s.] c.s. is ook niet ingetreden toen [Geïntimeerde], kennelijk op 5 april 2017, alsnog de tweede termijn van de koopsom op de derdengeldrekening van de notaris had gestort. Op dat moment lag er immers nog steeds beslag op de bankrekening van [Appellant c.s.] c.s. in Nederland en op het huis te Curaçao. Dat [Geïntimeerde], zoals zij stelt, de verkopers herhaaldelijk heeft aangemaand doet dan niet ter zake en de op dit punt aangeboden bewijslevering kan achterwege blijven.
2.12
Ook nadat het vonnis van de rechtbank Den Haag in kort geding was gewezen en de Nederlandse beslagen voorwaardelijk waren opgeheven, zijn [Appellant c.s.] c.s. niet in verzuim geraakt. Het was toen wederom [Geïntimeerde] die heeft belet dat het tot levering is gekomen doordat zij het beslag op het huis alleen wilde opheffen op de voorwaarde dat de verkopers ook zekerheid zouden stellen voor de beslag- en proceskosten. Die eis was ongegrond, wat betreft de proceskosten reeds omdat de kort gedingrechter - die er over gaat - anders had beslist, een oordeel waartegen [Geïntimeerde] niet in hoger beroep zijn gegaan. De kosten voor het leggen van de beslagen dienen al met al (zie hiervoor rov. 2.8-2.9) voor rekening van [Geïntimeerde] te blijven.
2.13
In het midden kan dan verder blijven of [Appellant c.s.] c.s. op 14 januari 2017 [Geïntimeerde] reeds de volledig vrije beschikking over het pand hadden gegeven. De overgelegde communicatie wijst er overigens op dat voor zover er nog spullen in het huis stonden dit voor [Geïntimeerde] geen probleem is geweest en ook dat zij het [Appellant c.s.] c.s. moeilijk zo niet onmogelijk heeft gemaakt die spullen alsnog te verwijderen. De inhoud van de berichten impliceert ook dat er op dat moment geen huurder in het huis zat. Uit de overeenkomst blijkt trouwens ook niet dat het huis vrij van huur diende te worden overgedragen; als economisch eigenaar zou [Geïntimeerde] aanspraak kunnen maken op de huurpenningen.
2.14
De slotsom is dat de vordering van [Geïntimeerde] in conventie alsnog moet worden afgewezen.
2.15
Uit het voorgaande (rov. 2.8-2.9 en 2.12) volgt dat [Geïntimeerde] geen recht heeft op vergoeding van het bedrag van US$ 12.204,- aan proces- en beslagkosten. Zij diende derhalve de volledige koopsom en de leveringskosten te betalen, wat zij zegt ook te hebben gedaan. Indien het bedrag van
US$ 12.204,- zich nu nog onder de notaris bevindt - als inhouding op de door [Geïntimeerde] betaalde koopsom, dan wel (zoals [Appellant c.s.] c.s. lijken te stellen) als gevolg van een nadere betaling tot zekerheid zijdens [Appellant c.s.] c.s. - dan dient [Geïntimeerde] het ertoe te leiden dat dit bedrag aan [Appellant c.s.] c.s. wordt uitbetaald. Met dien verstande dient het oordeel in reconventie te worden bevestigd.
2.16
Tegen de afwijzing van de overige vorderingen in reconventie zijn [Appellant c.s.] c.s. niet opgekomen. De uitkomst van deze procedure is dan dat partijen over en weer geen aanspraak hebben op schadevergoeding.
2.17
In aanvulling op wat reeds werd overwogen, zij nog geconstateerd dat [Geïntimeerde] geen bewijs heeft aangeboden van (voldoende gemotiveerd gestelde en door [Appellant c.s.] c.s. betwiste) omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Aan haar bewijsaanbiedingen wordt dan ook voorbijgegaan.
2.18
Het principaal appel slaagt en het incidenteel appel faalt. Het bestreden vonnis in conventie en het verstekvonnis zullen worden vernietigd en de vordering van [Geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, alsmede van die van het principaal appel. Voor het overige, wat betreft de reconventie, zal het bestreden vonnis worden bevestigd, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel. Omdat het verweer in dat laatste appel vrijwel volledig berust op stellingen die ook in principaal appel zijn gevoerd, en [Appellant c.s.] c.s. hun memorie van antwoord in het incidenteel appel grotendeels aan die stellingen hebben gewijd, zal voor het incidenteel appel niet afzonderlijk salariskosten worden berekend.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen, alsmede het tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw recht doende:
wijst de vordering van [Geïntimeerde] in conventie alsnog af;
veroordeelt [Geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie aan de zijde van [Appellant c.s.] c.s. gevallen en tot op heden begroot op NAf 277,50 aan verschotten en NAf 2.500,- aan salaris voor de gemachtigde;
bevestigt dat vonnis voor het overige;
veroordeelt [Geïntimeerde] in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [Appellant c.s.] c.s. gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.219,05 aan verschotten en NAf 4.000,- voor salaris van de gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, M.B. van den Enden en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 7 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.