ECLI:NL:OGHACMB:2019:97

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AR 2013/14 - ghis 72290 - SXM 2018H00171
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over levering van onroerend goed na beslaglegging en boeteclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Nikita Limited tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Nikita, eigenaar van een stuk bouwgrond, had een koopovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de verkoop van het perceel. De overeengekomen leveringsdatum was 1 december 2012, maar Nikita heeft geen medewerking verleend aan de levering. Dit leidde tot een rechtszaak waarin [geïntimeerde] vorderingen indiende, waaronder een boete van 1% per dag voor het uitblijven van de levering. Het Hof oordeelde dat Nikita haar leveringsverplichting had kunnen nakomen ondanks het gelegde beslag op het perceel en dat er geen sprake was van overmacht. Het Hof verwierp de argumenten van Nikita en wees de vorderingen van [geïntimeerde] toe, maar matigde de boete van USD 150.000,- naar USD 50.000,-. Het Hof oordeelde dat de oorspronkelijke boete buitensporig was en dat er geen schade was aangetoond aan de zijde van [geïntimeerde]. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 2013/14 - ghis 72290 - SXM 2018H00171
Uitspraak: 30 juli 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de rechtspersoon naar vreemd recht
,
NIKITA LIMITED,
gevestigd op Anguilla,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. B. Brooks,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W.J. Nelissen.
De partijen worden hierna afzonderlijk Nikita en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure na cassatie en verwijzing

1.1
Voor de procedure tot 17 februari 2017 verwijst het Hof naar het op die datum uitgesproken arrest van de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: Hoge Raad) in deze zaak. Daarbij zijn de vonnissen van dit Hof van 5 juni 2015 en
9 oktober 2015 vernietigd en is het geding teruggewezen ter verdere behandeling en beslissing.
1.2
Op de rolzitting van 5 oktober 2018 hebben partijen afgezien van het nemen van een conclusie na cassatie.
1.3
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling na cassatie en verwijzing

2.1.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Nikita is sinds 2004 eigenaar van een stuk bouwgrond met meetbrief 10/1984, plaatselijk bekend als Tamarind 17 (hierna: het perceel). Nikita is uit dien hoofde jaarlijks onderhoudsbijdragen en dergelijke verschuldigd aan de stichting Tamarind Home Owners Foundation (hierna: de stichting). [geïntimeerde] is als penningmeester lid van het bestuur van de stichting.
2.1.2
Medio 2012 heeft [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van penningmeester van de stichting Nikita benaderd met de vraag of het perceel te koop was omdat zij er wellicht een koper voor had. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een koopovereenkomst tussen Nikita en [geïntimeerde] van 12 september 2012 waarbij het perceel is verkocht aan [geïntimeerde] voor US$ 150.000,-. De overeengekomen leveringsdatum was uiterlijk 1 december 2012. Ook overeengekomen is dat in geval de overeenkomst niet wordt nagekomen en geen beroep op ontbinding wordt gedaan, de tekortkomende partij een boete verbeurt van 1% van de koopprijs voor iedere dag dat de tekortkoming voortduurt.
2.1.3
Bij verstekvonnis van 23 februari 2010 (hierna: het verstekvonnis) is Nikita veroordeeld tot betaling aan de stichting van US$ 4.467,03, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is door de stichting op 28 november 2012 aan Nikita betekend, waarbij Nikita is bevolen de hoofdsom vermeerderd met kosten aan de stichting te betalen. Op dezelfde dag heeft de advocaat van de stichting desgevraagd kopieën van het verstekvonnis en van facturen van de stichting aan Nikita naar de zaakwaarnemer van Nikita gemaild. Nikita heeft verzet ingesteld tegen het verstekvonnis, dat bij vonnis van 10 december 2013 (hierna: het verzetvonnis) ongegrond is verklaard.
2.1.4
Op 30 november 2012 is op verzoek van de stichting executoriaal beslag gelegd op het perceel ter voldoening van het verstekvonnis. Op dezelfde dag heeft de stichting met hetzelfde doel onder de notaris executoriaal derdenbeslag doen leggen op zich onder de notaris bevindende gelden die hij verschuldigd mocht zijn aan Nikita.
2.1.5
Nikita heeft geen medewerking geleverd aan de levering van het perceel, niet op 1 december 2012 en ook daarna niet.
2.2
In deze procedure heeft [geïntimeerde] onder meer gevorderd:
- dat Nikita wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de levering van het perceel;
- dat anders de grosse van het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van Nikita tot de levering;
- dat Nikita wordt veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een boete van
US$ 150.000,- en dat [geïntimeerde] dit bedrag in mindering mag brengen op de door haar te betalen koopsom.
2.3
Het Gerecht heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, uitvoerbaar bij voorraad. Het heeft het verweer van Nikita dat [geïntimeerde] haar functie van penningmeester van de stichting heeft misbruikt, verworpen. Daartoe is overwogen dat het door de stichting gelegde beslag had kunnen leiden tot een eenvoudige inning van het door Nikita aan de stichting verschuldigde bedrag. Daarvoor was medewerking van Nikita aan het transport wel vereist, waarna Nikita de koopsom verminderd met het aan de stichting verschuldigde zou hebben ontvangen. Het beslag maakte de levering niet onmogelijk, aldus het Gerecht, en van overmacht aan de kant van Nikita is geen sprake geweest. Nu Nikita haar leveringsverplichting ondanks het beslag had kunnen nakomen, zij niet heeft toegelicht waarom zij dat niet heeft gedaan en er geen feiten zijn gesteld die tot matiging leiden, is de gevorderde boete van US$ 150.000,- verschuldigd. Dat [geïntimeerde] zowel penningmeester van de stichting als koper van het perceel was maakt deze oordelen niet anders. Het belang van de stichting kan volgens het Gerecht niet met het belang van [geïntimeerde] worden gelijkgesteld.
2.4
Tegen deze oordelen is Nikita in hoger beroep opgekomen.
2.5
De eerste grief is gericht tegen het oordeel dat het gelegde beslag de levering van het perceel aan [geïntimeerde] niet onmogelijk maakte. Aangevoerd wordt dat Nikita volgens de koopovereenkomst verplicht was het perceel vrij van beslagen te leveren. De omstandigheid dat een partij als gevolg van een rechtmatig gelegd beslag een leveringsverplichting niet kan nakomen, komt voor rekening van die partij zelf. De grief slaagt echter in zoverre dat levering van het perceel nadat daarop executoriaal beslag was gelegd, niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen (art. 505 lid 2 Rv). Maar dat betekent niet dat de tekortkoming door niet te leveren niet aan Nikita kan worden toegerekend. Zij had verschillende mogelijkheden om te bewerkstelligen dat ondanks het beslag het perceel toch kon worden geleverd. De meest voor de hand liggende daarvan was contact opnemen met de (advocaat van de) stichting om een regeling te treffen over de achterstallige betaling van onderhoudsbijdragen en dergelijke. Dat lag te meer op haar weg nu er inmiddels een executeerbaar vonnis lag, waarin zij was veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag was gelegd. Ingeval de stichting niet had willen meewerken aan een oplossing, bijvoorbeeld door dit bedrag voorlopig bij de notaris te parkeren, had het op de weg van Nikita gelegen dit bedrag gewoon te betalen en vervolgens verzet in te stellen tegen het verstekvonnis.
2.6
Dat de stichting of haar advocaat Nikita op het verkeerde been hebben gezet door de indruk te wekken dat zij niet US$ 4.467,03, waartoe zij in het verstekvonnis was veroordeeld, maar ruim US$ 39.000,- moest betalen, is onvoldoende onderbouwd. Op 28 november 2012 is het verstekvonnis aan Nikita betekend en per mail toegestuurd aan haar zaakwaarnemer. De beslagen van 30 november 2018 zijn beide gelegd ter voldoening van de veroordeling in het verstekvonnis. Uit het enkele feit dat de op verzoek van Nikita aan haar toegestuurde facturen van de stichting optellen tot een veel hoger bedrag, mocht zij niet afleiden dat het beslag op dit veel hogere bedrag zag, noch dat de stichting van dat hogere bedrag betaling wenste. Op zijn minst had Nikita om opheldering moeten vragen. Dat heeft zij niet gedaan. In plaats daarvan is zij passief gebleven en heeft zij ook niet meer gereageerd op aanmaningen van [geïntimeerde].
2.7
Ook het feit dat het beslag op het perceel de dag voor de beoogde levering is gelegd, maakt niet dat van een toerekenbare tekortkoming van Nikita geen sprake is. Juist met het oog op haar aanstaande verplichting tot levering lag het op de weg van Nikita om direct in actie te komen. In plaats daarvan heeft zij zich in stilzwijgen gehuld en achterover geleund. Na korte tijd moet voor Nikita toch duidelijk zijn geweest wat er aan de hand was en had zij handelend moeten optreden. Dat Nikita via een zaakwaarnemer met [geïntimeerde] communiceerde en dat dit heeft geleid tot vertraging in de besluitvorming aan de kant van Nikita, is een omstandigheid die in haar eigen risicosfeer ligt. Bovendien heeft Nikita ook niet adequaat gehandeld toen de achterliggers eenmaal op de hoogte waren en een besluit hadden genomen.
2.8
Nikita heeft nog aangevoerd dat er van overmacht sprake is omdat zij ervan uitging dat zij al had voldaan aan de betalingsverplichting die voortvloeide uit het verstekvonnis. Niet alleen heeft Nikita deze stelling nauwelijks onderbouwd, ook als deze juist is, geldt dat deze onjuiste voorstelling van zaken voor rekening van Nikita komt en dus geen overmachtsituatie oplevert.
2.9
Uit het voorgaande volgt dat het verweer dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst dan wel dat de tekortkoming niet aan Nikita kan worden toegerekend, wordt verworpen. De grieven falen in zoverre.
2.1
Het valt ook niet in te zien dat [geïntimeerde] jegens Nikita onrechtmatig heeft gehandeld. De stichting had een eigen en gerechtvaardigd belang bij het beslag: Nikita stond immers op het punt om een verhaalsobject te gelde te maken terwijl de stichting nog een vordering had op Nikita die was verbonden met dat verhaalsobject, terwijl is gesteld noch gebleken dat er voor de stichting andere, meer voor de hand liggende mogelijkheden waren om haar vordering te innen. Dat [geïntimeerde] de informatie over de aanstaande verkoop met de stichting zou delen, kan voor Nikita ook niet als een verrassing zijn gekomen. Al in haar mail van 1 juni 2012, waarin zij nota bene namens de stichting optrad, heeft [geïntimeerde] in verband met een mogelijke verkoop van het perceel gewezen op de openstaande schuld van Nikita aan de stichting, kennelijk met het oog op afwikkeling daarvan voor de verkoop. De gedachte dat [geïntimeerde] deze hele transactie zou hebben opgezet alleen om de vordering van de stichting op Nikita te innen, mist iedere logica en feitelijke grondslag. Dat [geïntimeerde] opzettelijk en om Nikita te benadelen tot de laatste dag heeft gewacht met het beslaan van het perceel is evenmin voldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij ervan uitging dat er al een beslag van de stichting op het perceel lag, wat wordt ondersteund door haar mail van 1 juni 2012. Nikita heeft dit niet weersproken. Het is bovendien het goed recht van de stichting op de laatste dag voor de levering beslag te leggen. Dat [geïntimeerde] daarmee enig nadeel voor Nikita of een oneigenlijk voordeel voor zichzelf heeft beoogd kan ook uit de overigens gestelde feiten niet worden afgeleid.
2.11
Nikita heeft tot slot naar voren gebracht dat er wel degelijk omstandigheden zijn die tot matiging van de boete moeten leiden. [geïntimeerde] heeft eigen schuld aan het achterwege blijven van de levering en een boete die gelijk is aan de koopprijs is in strijd met de redelijkheid en billijkheid, stelt zij.
2.12
Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] niet verwijtbaar heeft gehandeld, althans niet in die zin dat van een overmachtsituatie of een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] sprake was. Weliswaar heeft [geïntimeerde] enigermate bijgedragen aan een vertraging in de levering door op de laatste dag beslag te leggen, maar nu Nikita ook op een later tijdstip niet tot levering is overgegaan, ziet het Hof daarin geen aanleiding om de boete te matigen.
2.13
Het Hof volgt Nikita wel in haar betoog dat de boete dient te worden gematigd. Een boete van USD 150.000,- als gevorderd en door het Gerecht toegewezen, leidt ertoe dat de koopsom van het perceel geheel wegvalt tegen de verschuldigde boete, zodat Nikita het perceel de facto voor niets moet overdragen aan [geïntimeerde]. Van de kant van [geïntimeerde] is niets gesteld over enig nadeel dat zij heeft geleden doordat Nikita lange tijd niet aan haar leveringsverplichting heeft voldaan. Ook onduidelijk is gebleven of het perceel na het bestreden vonnis (dat inmiddels ruim vijf jaar geleden is gewezen) daadwerkelijk aan [geïntimeerde] is overgedragen. Nu daarover niets is gesteld of gebleken moet ervan worden uitgegaan [geïntimeerde] geen schade heeft geleden als gevolg van het uitblijven van de levering door Nikita. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat een boete van USD 150.000,- buitensporig hoog en dus onaanvaardbaar is. Bij de beantwoording van de vraag welk bedrag dan wel aanvaardbaar is neemt het Hof in aanmerking dat er voor het overige geen verzachtende omstandigheden zijn voor Nikita. Zij heeft niet geleverd terwijl daar geen enkele geldige reden voor was, terwijl de mogelijkheden om wel te leveren en haar geschilpunten met [geïntimeerde] en de stichting op een later moment uit te vechten voor het oprapen lagen. Nikita heeft in de volle wetenschap dat de boete dagelijks met USD 1.500,- opliep volhard in haar weigering om te leveren of op een andere manier schot in de zaak te krijgen en zo het onheil over zichzelf afgeroepen. Onder deze omstandigheden acht het Hof matiging van de boete tot USD 50.000,- gerechtvaardigd. Een beroep op de boeteclausule tot een hoger bedrag is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook onaanvaardbaar.
2.14
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd en in zoverre zal opnieuw recht worden gedaan.
2.15
Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld worden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover Nikita is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een boete te betalen van USD 150.000,-;
- doet in zoverre opnieuw recht en veroordeelt Nikita om aan [geïntimeerde] te betalen een boete van USD 50.000,-;
- bevestigt het bestreden vonnis voor het overige;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en M.B. van den Enden, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 30 juli 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.