Uitspraak
Registratienummers: AUA201702992 – AUA2019H00023
geïntimeerde in de hoofdzaak,
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
Afl. 1.000,-.
Afl. 1.000,-.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een incident in hoger beroep dat is ingesteld door de naamloze vennootschap DCV Aruba Vending N.V. tegen een geïntimeerde, die in Aruba woont. De zaak betreft een verzoek op grond van artikel 141 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot overlegging van bankafschriften van DCV Bonaire bij de MCB Bank over de periode 2014-2016. DCV Aruba stelt dat zij in die periode aanzienlijke bedragen naar DCV Bonaire heeft overgemaakt, waarvan een deel onverantwoord is gebleven. De geïntimeerde, die als bestuurder van DCV Bonaire fungeert, wordt verzocht om verantwoording af te leggen over deze gelden.
De procedure is gestart na een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin DCV Aruba en een derde partij, [naam 1], hoger beroep hebben ingesteld tegen een eerdere uitspraak. In het incident heeft DCV Aruba een verzoek ingediend om de geïntimeerde te verplichten bankafschriften te overleggen, maar het Hof heeft dit verzoek afgewezen. Het Hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor een overeenkomst van opdracht of lastgeving tussen DCV Aruba en de geïntimeerde, waardoor de verantwoordingsplicht niet kan worden vastgesteld. Het Hof concludeert dat DCV Aruba geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde bankafschriften, aangezien zij zelf ook in staat is om haar eigen bankgegevens te overleggen.
Het Hof heeft de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerde toegewezen, en de incidentele vordering van DCV Aruba afgewezen. De uitspraak is gedaan op 16 april 2019, en de proceskosten zijn begroot op Afl. 1.000,-.