Uitspraak
Registratienummers: AUA201702418 - AUA2018H00037
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin werd geoordeeld dat zijn arbeidsovereenkomst per 17 november 2017 was geëindigd. [appellant] stelt dat zijn arbeidsovereenkomst voor de duur van vijf jaar is verlengd, ingaande op 1 januari 2017. De procedure begon met een verzoek van [appellant] in eerste aanleg, waarna het Gerecht op 23 januari 2018 een beschikking heeft gegeven. Na het indienen van een beroepschrift op 6 maart 2018, heeft de mondelinge behandeling op 20 november 2018 plaatsgevonden.
Het Hof heeft de feiten en de procedure zorgvuldig bekeken. [appellant] heeft 22 jaar voor het Land gewerkt op tijdelijke contracten. De ministerraad heeft op 17 januari 2017 en 19 mei 2017 ingestemd met de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [appellant] voor de duur van vijf jaar. Het Gerecht oordeelde echter dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd op 17 november 2017, wat [appellant] betwistte. Het Hof heeft vastgesteld dat het Land de arbeidsovereenkomst na deze datum zonder voorbehoud heeft voortgezet, wat erop wijst dat het Land ook van mening is dat de overeenkomst voor vijf jaar is verlengd.
Het Hof concludeert dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en dat deze doorloopt tot 1 januari 2022. De bestreden beschikking wordt vernietigd, en het Hof verklaart voor recht dat er een arbeidsovereenkomst bestaat voor de duur van vijf jaar, ingaande 1 januari 2017. Tevens wordt het Land veroordeeld tot betaling van compensatietoeslagen en proceskosten aan [appellant]. De beslissing is gegeven door de rechters H.J. Fehmers, S.E. Sijsma en J. de Boer op 22 januari 2019.