ECLI:NL:OGHACMB:2019:9

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
AUA201702418 - AUA2018H00037
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrelatie tussen appellant en het Land Aruba, geschil over de duur van de arbeidsovereenkomst en beëindiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin werd geoordeeld dat zijn arbeidsovereenkomst per 17 november 2017 was geëindigd. [appellant] stelt dat zijn arbeidsovereenkomst voor de duur van vijf jaar is verlengd, ingaande op 1 januari 2017. De procedure begon met een verzoek van [appellant] in eerste aanleg, waarna het Gerecht op 23 januari 2018 een beschikking heeft gegeven. Na het indienen van een beroepschrift op 6 maart 2018, heeft de mondelinge behandeling op 20 november 2018 plaatsgevonden.

Het Hof heeft de feiten en de procedure zorgvuldig bekeken. [appellant] heeft 22 jaar voor het Land gewerkt op tijdelijke contracten. De ministerraad heeft op 17 januari 2017 en 19 mei 2017 ingestemd met de verlenging van de arbeidsovereenkomst van [appellant] voor de duur van vijf jaar. Het Gerecht oordeelde echter dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd op 17 november 2017, wat [appellant] betwistte. Het Hof heeft vastgesteld dat het Land de arbeidsovereenkomst na deze datum zonder voorbehoud heeft voortgezet, wat erop wijst dat het Land ook van mening is dat de overeenkomst voor vijf jaar is verlengd.

Het Hof concludeert dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en dat deze doorloopt tot 1 januari 2022. De bestreden beschikking wordt vernietigd, en het Hof verklaart voor recht dat er een arbeidsovereenkomst bestaat voor de duur van vijf jaar, ingaande 1 januari 2017. Tevens wordt het Land veroordeeld tot betaling van compensatietoeslagen en proceskosten aan [appellant]. De beslissing is gegeven door de rechters H.J. Fehmers, S.E. Sijsma en J. de Boer op 22 januari 2019.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018
Registratienummers: AUA201702418 - AUA2018H00037
Uitspraak: 22 januari 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verzoeker,
thans appellant,
gemachtigde: mr. H.U. Thielman,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
het LAND ARUBA,
zetelend te Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen
De partijen worden hierna [appellant] en het Land genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht) wordt verwezen naar de tussen partijen gegeven en op 23 januari 2018 uitgesproken beschikkingen.
1.2.
Bij beroepschrift van 6 maart 2018 is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen van deze beschikking. [appellant] concludeert dat het Hof de bestreden beschikking vernietigt, voor recht verklaart dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat voor de duur van vijf jaar ingaande 1 januari 2017 en het Land veroordeelt in de proceskosten in beide instanties.
1.3.
Het Land heeft een verweerschrift ingediend dat strekt tot bevestiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
1.4
Op 20 november 2018 is de zaak mondeling behandeld. [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Land is mr. M.P. Jansen verschenen. De gemachtigden hebben hun standpunten toegelicht, ook [appellant] heeft het woord gevoerd.
1.5
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1. [
appellant] werkt inmiddels 22 jaar voor het Land, steeds op tijdelijke contracten. Per 1 januari 2017 is een nieuwe arbeidsovereenkomst ingegaan. Bij brief van 3 november 2016 heeft de dienst personeelszaken aan de minister geadviseerd om een nieuw contract aan te gaan met [appellant] voor de duur van het kabinet Eman II of voor vijf jaren. Bij besluit van de ministerraad van 17 januari 2017 is ingestemd met verlenging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] voor de duur van het kabinet Eman II. Bij besluit van 19 mei 2017 heeft de ministerraad ingestemd met verlenging van de arbeidsovereenkomst met [appellant] voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 januari 2017. Dit besluit is door de inmiddels demissionaire ministerraad op 20 oktober 2017 gehandhaafd.
2.2
In de bestreden beschikking heeft het Gerecht geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met [appellant] op 1 januari 2017 is verlengd voor de duur van het kabinet Eman II, zodat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 17 november 2017. Ten overvloede heeft het Gerecht overwogen dat als [appellant] wel mocht verwachten dat de arbeidsovereenkomst voor een periode van vijf jaar is aangegaan, de overeenkomst het resultaat is van afscheidsbeleid en een inbreuk op zo fundamentele rechtsbeginselen en deugdelijk bestuur vormt, dat nietigheid op haar plaats is. Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat de vordering van [appellant] tot nabetaling van zogenoemde compensatietoeslagen toewijsbaar is.
2.3
In hoger beroep is [appellant] opgekomen tegen het oordeel van het Gerecht dat zijn arbeidsovereenkomst per 17 november 2017 is geëindigd. Hij heeft bepleit dat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2017 is verlengd voor de duur van vijf jaar.
2.4
Uit de door [appellant] voorafgaand aan de zitting overgelegde stukken blijkt dat hij ononderbroken in dienst is gebleven van het Land. Van enige poging van het Land om uitvoering te geven aan de bestreden beschikking is niet gebleken. Ter zitting heeft het Land, gevraagd naar de rechtsgrond voor het voortzetten van de arbeidsrelatie na 17 november 2017, zich (uiteindelijk) gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
2.5
Nu het Land de arbeidsovereenkomst na 17 november 2017 zonder enige reserve of voorbehoud heeft voortgezet en in hoger beroep ook niet is aangevoerd dat men voornemens is (geweest) op een later moment nog uitvoering te gaan geven aan de bestreden beschikking, moet worden aangenomen dat (inmiddels) het Land zelf kennelijk ook van mening is dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2017 is verlengd voor de duur van vijf jaar. Het Land heeft nog naar voren gebracht dat in mei 2018 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van drie jaar is aangegaan, maar dit standpunt heeft het Land niet onderbouwd. Bovendien is daarmee niet verklaard wat de rechtsgrond is geweest voor de voortzetting van de arbeidsrelatie na 17 november 2017.
2.6
Nu [appellant] na 17 november 2017 kennelijk naar tevredenheid van beide partijen is blijven werken voor het Land en hij per 8 mei 2018 met instemming van het Land nog is overgeplaatst naar een andere directie, waar hij sindsdien werkt, kan niet worden volgehouden dat de verlenging van de arbeidsovereenkomst met vijf jaar het resultaat was van ‘afscheidsbeleid’, zoals door het Gerecht geoordeeld. Zonder aanwijzingen voor het tegendeel, die ontbreken, moet uit deze gang van zaken immers worden afgeleid dat [appellant] zijn werk goed deed en doet en dat hij de van hem als contractarbeider te verwachten toegevoegde waarde levert. Dat met [appellant] door het toenmalige bestuur met onzuivere motieven een contract voor vijf jaar zou zijn aangegaan, waardoor het nieuwe bestuur op onaanvaardbare wijze in de uitoefening van haar publieke taak zou zijn beperkt, is dan ook niet gebleken.
2.7
De slotsom is dat de arbeidsovereenkomst niet per 17 november 2017 is geëindigd en dat deze doorloopt tot 1 januari 2022. De bestreden beschikking zal voor de duidelijkheid in haar geheel worden vernietigd, de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen en de vordering tot betaling van de compensatietoeslagen ook.
2.8
Het Land zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg en hoger beroep. Deze kosten worden voor de eerste aanleg begroot op Afl. 2.500,- aan gemachtigdensalaris (2 punten maal tarief 5) en Afl. 50,- griffierecht en voor het hoger beroep op Afl. 6.000,- aan gemachtigdensalaris (3 punten maal tarief 5) en Afl. 900,- aan griffierecht.

3.De beslissing

Het Hof:
3.1
vernietigt de bestreden beschikking,
3.2
verklaart voor recht dat tussen [appellant] en het Land een arbeidsovereenkomst bestaat voor de duur van vijf jaar, ingaande 1 januari 2017,
3.3
veroordeelt het Land tot betaling aan [appellant] van een bedrag gelijk aan de voorjaars-, najaars- en reparatietoeslagen vanaf 1 januari 2012, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 april 2017 tot de dag van volledige betaling,
3.4
veroordeelt het Land in de proceskosten van [appellant], begroot op Afl. 9.450,-,
3.5
verklaart de beslissingen in 3.3 en 3.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Fehmers, S.E. Sijsma en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 22 januari 2019 tegenwoordigheid van de griffier.