ECLI:NL:OGHACMB:2019:81

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AR82696/2017, CUR201701305 en CUR2018H00092
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot kosteloos procederen in hoger beroep en eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.D.A. Cicilia, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, dat op 25 september 2017 was uitgesproken. De appellant verzocht om toelating tot kosteloos procederen in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De rechtspersoon Algemene Spaar- en Kredietcoöperatie ACU, vertegenwoordigd door mr. M.A. van den Berg, was de geïntimeerde partij in deze procedure.

De appellant had in eerste aanleg een vordering tot betaling van een bedrag van NAf 38.114,84 met rente en kosten, maar had geen bewijs van onvermogen kunnen overleggen voordat de uitspraak in eerste aanleg werd gedaan. Het Hof oordeelde dat de appellant recht had op toelating tot kosteloos procederen, aangezien hij tijdig een aanvraag had ingediend voor kosteloze rechtsbijstand, maar het bewijs van onvermogen pas later was afgegeven. Het Hof bevestigde het vonnis van het Gerecht, maar verleende de appellant alsnog toelating om kosteloos te procederen in de eerste aanleg.

Het Hof oordeelde verder dat de appellant in hoger beroep als de overwegend in het ongelijk gestelde partij moest worden beschouwd en veroordeelde hem in de proceskosten van het hoger beroep, die door het Land zouden worden gedragen, gezien de verleende toelating tot kosteloos procederen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnis no.:
Registratienummers: AR82696/2017 CUR201701305 CUR2018H00092
Uitspraak: 19 maart 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. R.D.A. Cicilia,
tegen
de rechtspersoon
ALGEMENE SPAAR- EN KREDIETCOÖPERATIE ACU,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.A. van den Berg.
De partijen worden hierna [appellant] en ACU genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 24 oktober 2017 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 25 september 2017 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht).
1.2
Bij op 30 november 2017 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] een algemene grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie luidt dat het Hof het vonnis zal vernietigen om “zo nodig met verbetering van gronden, de in Eerste aanleg geformuleerde eis toe te wijzen” en [appellant] toestemming zal verlenen om kosteloos te mogen procederen in beide instanties, waarbij hij “voorstelt” dat ACU “haar eigen kosten draagt waaronder inbegrepen de griffierechten.”
1.3
Bij op 21 februari 2018 ingekomen akte eiswijziging heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij, na overleg met de gemachtigde van ACU, de in eerste aanleg toewezen vordering erkent en hij het geschil in hoger beroep wenst te beperken tot “het (alsnog) in eerste aanleg alsmede in hoger beroep kosteloos te mogen procederen.” Zijn gewijzigde eis strekt er toe dat het Hof [appellant] zal toestaan “kosteloos te mogen procederen, zowel in hoger beroep als (in retrospectie) in eerste aanleg” en dat het het in eerste aanleg gewezen vonnis voor het overige zal bevestigen, kosten rechtens.
1.4
Bij eveneens op 21 februari 2018 ingekomen memorie van antwoord heeft ACU onder verwijzing naar deze (aangehechte) akte eiswijziging verklaard geen bezwaar te hebben tegen de gewijzigde eis van [appellant] en het Hof verzocht het in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen, met referte aan het oordeel van het Hof ter zake van de gewijzigde eis van appellant, kosten rechtens.
1.5
Partijen hebben afgezien van pleidooi.
1.6.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [appellant], nadat ACU op 9 mei 2017 een inleidend verzoekschrift had ingediend, waarin zij betaling vorderde van een bedrag van NAf 38.114,84 met rente en kosten, al op 10 mei 2017 bij de dienst Arbeid en Welzijn een aanvraag kosteloze bijstand heeft gedaan, maar dat de directeur Sector Sociale Ontwikkeling van het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn het bewijs van onvermogen niet eerder dan op 18 oktober 2017 heeft afgegeven.
2.2
Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat [appellant] al ten tijde van de rolzitting in eerste aanleg (op 28 augustus 2017), waar hij - als gevolg van het uitblijven van het bewijs van onvermogen zonder gemachtigde was verschenen - recht had op toelating om kosteloos te mogen procederen en dat het niet aan [appellant] is te wijten dat hij het vereiste bewijs van onvermogen nog niet in zijn bezit had. Niet duidelijk is of hij deze kwestie ter zitting aan de orde heeft gesteld, maar dat punt is verder van ondergeschikt belang.
2.3
Er bestaat in dit geval dan ook geen bezwaar om [appellant], niet alleen voor het hoger beroep, maar ook voor de eerste aanleg admissie te verlenen om kosteloos te procederen, zodat de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling alsnog voor rekening van het Land komt. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen en het vonnis van 25 september 2017 met die kanttekening bevestigen.
2.4
Het gegeven dat [appellant] ten tijde van de zitting in eerste aanleg nog geen bewijs van onvermogen had behoort echter wel tot zijn risicosfeer, en niet tot die van ACU. Gesteld noch gebleken is dat ACU uitstel van de behandeling en/of de uitspraak van het Gerecht (waarmee het bewijs van onvermogen had kunnen worden afgewacht) heeft verhinderd en zij heeft de (impliciete) beslissing van het Gerecht, om de vordering toe wijzen zonder dat [appellant] toelating werd verleend om kosteloos te procederen, in hoger beroep ook niet verdedigd. Voorts moet worden geconstateerd dat [appellant] in zijn memorie van grieven op zijn minst de indruk wekte de door het Gerecht waargenomen erkenning van de vordering te betwisten of in te trekken en daarmee in hoger beroep de hele vordering aan de orde te stellen, wat ACU tot een reactie heeft genoopt.
2.5
Gelet op dit een ander dient [appellant] in hoger beroep te worden beschouwd als de overwegend in het ongelijk gestelde partij en dient hij in de proceskosten van die instantie te worden veroordeeld. Van deze aanspraak heeft ACU, naar het Hof begrijpt, geen afstand gedaan. Ook deze kosten zullen echter, gelet op de verleende toelating om kosteloos te procederen, door het Land worden gedragen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [appellant] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat [appellant] voor het geding in eerste aanleg alsnog toelating wordt verleend om kosteloos te procederen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van ACU gevallen en tot op heden begroot op NAf 301,45 aan betekeningskosten en NAf 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, H.J. Fehmers en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.