ECLI:NL:OGHACMB:2019:80
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake grondhuurvergoeding voor een door moeder gebouwd huis
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante], de moeder van [geïntimeerde], tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Het Gerecht had de vorderingen van [appellante] afgewezen, die een vergoeding eiste voor een huis dat zij op grond van haar dochter had gebouwd. De procedure begon met een akte van appel op 3 januari 2018, waarbij [appellante] grieven aanvoerde tegen het vonnis van 27 november 2017. In de memorie van grieven stelde zij dat het Hof het vonnis moest vernietigen en haar vordering moest toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
De zaak draait om de eigendom van een huis dat op een kavel is gebouwd, die eigendom is van [geïntimeerde]. De moeder heeft het huis op eigen kosten gebouwd en het jarenlang verhuurd, waarbij de huurinkomsten naar haar gingen. Na de scheiding van [appellante] en haar echtgenoot in 2000, heeft [geïntimeerde] een volmacht gegeven aan haar moeder om het huis te verkopen, maar deze volmacht werd later ingetrokken. Het Gerecht oordeelde dat de vordering van [appellante] op grond van ongerechtvaardigde verrijking was verjaard.
Het Hof heeft de grieven van [appellante] tegen het oordeel van het Gerecht over de verjaring verworpen. Het Hof overweegt dat [appellante] voldoende op de hoogte was van de eigendomsverhouding en dat de vorderingen van [appellante] in het licht van de grondhuurovereenkomst moeten worden bezien. Het Hof concludeert dat [appellante] recht heeft op een vergoeding voor het huis, waarbij de waarde van het huis minus de waarde van de grond in onbebouwde staat moet worden vastgesteld. Het Hof verleent [appellante] toelating om kosteloos in hoger beroep te procederen en houdt verdere beslissingen aan.