ECLI:NL:OGHACMB:2019:77

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AR 2631/2013 - AUA2017H00101
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerende zaken en vergoedingsrechten in een civiele procedure na beëindiging van een langdurige relatie

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om de verdeling van onroerende zaken tussen een man en een vrouw die een langdurige buitenhuwelijkse relatie hebben gehad. De man, die notaris is, en de vrouw hebben samen een kind en hebben een gezamenlijke huishouding gevoerd. De vrouw woont in een van de onroerende zaken, terwijl de andere eigendom is van de man via zijn vennootschap, Yarco Real Estate N.V. De procedure is gestart na een eindvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waartegen de man en Yarco in hoger beroep zijn gegaan. De vrouw heeft het hoger beroep bestreden en zelf incidenteel beroep ingesteld.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verdeling van de onroerende zaken moet plaatsvinden met inachtneming van de billijkheid, zoals voorgeschreven in het Burgerlijk Wetboek. De man en de vrouw hebben beiden aanspraken op de onroerende zaken, en het Hof heeft voorgesteld om de eigendommen aan de respectieve partijen toe te delen, rekening houdend met de overbedeling en de financiële verplichtingen die daaruit voortvloeien. Het Hof heeft ook overwogen dat de vrouw aan de man een vergoeding verschuldigd is voor de overbedeling, en dat er een afbetalingsregeling moet worden getroffen.

De zaak sleept zich al geruime tijd voort, en het Hof heeft benadrukt dat het noodzakelijk is om knopen door te hakken. De beslissing van het Hof is voorlopig, en partijen krijgen de gelegenheid om hierop te reageren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op een later moment.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2019 VONNIS NO.
Registratienrs. AR 2631/2013 - AUA2017H00101
Uitspraak: 26 maart 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
hierna te noemen: de man,
2. de naamloze vennootschap YARCO REAL ESTATE N.V.,
hierna te noemen: Yarco,
oorspronkelijk gedaagden, thans appellanten in principaal appel en geïntimeerden in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. R.A. Wix,
tegen
[GEÏNTIMEERDE ],
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. S.A. Kock.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR nummer 2631 van 2013 gewezen en op 5 maart 2014, 25 november 2015 en 22 juni 2016 uitgesproken tussenvonnissen (het laatste vonnis zijnde een deelvonnis) en het op 21 juni 2017 uitgesproken eindvonnis. De inhoud van deze vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De man en Yarco zijn door op 28 juli 2017 een akte van hoger beroep, met productie, in te dienen in hoger beroep gekomen van voornoemd eindvonnis. In een op 8 september 2017 ingekomen memorie van grieven, met producties, hebben zij één grief voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis partieel zal vernietigen, te weten wat betreft het dictum punt 3.4, en bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw recht doende [adres 1] zal verdelen zoals voorgesteld, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
1.3.
De vrouw heeft in een memorie van antwoord tevens akte van incidenteel beroep en incidenteel verzoek schorsing het hoger beroep bestreden, zelf veertien grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het Hof het bestreden eindvonnis vernietigt en overeenkomstig haar voorstel recht doet, met veroordeling van de man en Yarco in de kosten. Volgens de vrouw heeft de man beslag gelegd op haar loon en zij vordert schorsing van de tenuitvoerlegging.
1.4.
Op 23 oktober 2018, de voor schriftelijk pleidooi nader bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen ingediend.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat in dit hoger beroep om de verdeling van twee onroerende zaken, [adres2] en [adres1]. De twee zaken behoren tot een eenvoudige gemeenschap tussen de man (onderscheidenlijk Yarco) en de vrouw, voor gelijke delen. De man en de vrouw hebben een, naar de vrouw onvoldoende weersproken heeft gesteld: langdurige, buitenhuwelijkse liefdesrelatie gehad waaruit een kind is geboren en zij hebben een gezamelijke huishouding gevoerd. De vrouw woont in [adres2]. De man is notaris, de vrouw werkt op zijn notariskantoor. Het Hof gaat ervan uit dat de man aanzienlijk meer verdient dan de vrouw. Yarco behoort volledig toe aan de man.
2.2.
Het Hof stelt voorop dat bij een verdeling de rechter rekening houdt met de billijkheid (artikel 3:185 lid 1 BW-AUA). Nu in het onderhavige geval tussen partijen een liefdesrelatie heeft bestaan waaruit een kind is geboren, geldt dit in verhoogde mate. De rechter kan bepalen dat een eventuele overwaarde in termijnen mag worden voldaan (artikel 3:185 lid 3 BW-AUA).
2.3.
Deze zaak sleept zich al geruime tijd voort – sedert 2013 – en het is wenselijk dat de rechter knopen doorhakt. Kennelijk zijn er door de vrouw ordners overgelegd (akte vrouw van 8 oktober 2014). Deze ordners, die kennelijk het GEA tot wanhoop brachten, bevinden zich niet in het Hofdossier. Blijkens de pleitnota’s in hoger beroep is het niet mogelijk gebleken de twee onroerende zaken te verkopen, hetgeen een patstelling oplevert.
2.4.
Het Hof legt, voorlopig oordelend, aan partijen het volgende voor:
- tegen de door het GEA vastgestelde bodemprijzen (dictum 3.2 en 3.6) wordt [adres2] aan de vrouw toegedeeld (zij woont in het huis en vóór de relatie was zij alleen de eigenaar) en [adres1] aan de man onderscheidenlijk Yarco (Yarco heeft de zaak aangekocht);
- ter zake van de overbedeling van de vrouw wordt door het Hof een afbetalingsregeling getroffen ingevolge voornoemd artikel 3:185 lid 3 BW-AUA;
- de overige opgevoerde posten blijven rusten.
Overbedeling vrouw ([adres2])
2.5.
De helft van deze zaak is door de vrouw aan de man overgedragen zonder tegenprestatie. De man is derhalve aan de vrouw een vergoeding verschuldigd, nominaal en zonder rente (analogisch HR 12 juni 1987, NJ 1988/150,
Kriek/Smit). Ten tijde van de verkrijging van de helft van de zaak was deze Afl. 321.198,- waard en rustte er een hypotheek op van
Afl. 159.942,70. De man verkreeg dus ten laste van het vermogen van de vrouw de helft van Afl. 161.255,30 i.e. Afl. 80.627,65. Dit dient hij aan de vrouw te vergoeden.
2.6.
De door het GEA vastgestelde bodemprijs van [adres2] is Afl. 591.360,-. Wegens overbedeling dient de vrouw aan de man de helft, i.e. Afl. 295.680,- te vergoeden, verminderd met Afl. 80.627,65 (zie rov. 2.5), i.e. Afl. 215.052,35. Bovendien te verminderen met wat de man aan de vrouw wegens overbedeling schuldig is; zie hierna.
Overbedeling man ([adres1])
2.7.
Deze zaak is voor eigen rekening aangekocht door de man (Yarco) voor Afl. 312.000,-. De zaak is mede, voor een gelijk deel, op naam van de vrouw gesteld. De vrouw moet derhalve, à la
Kriek/Smit, de man de helft, i.e. Afl. 156.000,- vergoeden.
2.8.
De door het GEA vastgestelde bodemprijs van [adres1] is Afl. 431.370,63. Wegens overbedeling dient de man aan de vrouw de helft, i.e. Afl. 215.685,31 te vergoeden, verminderd met Afl. 156.000,- (zie rov. 2.7), i.e. Afl. 59.685,31.
Saldo overbedelingen
2.9.
De vrouw is aan de man verschuldigd: Afl. 215.052,35 minus Afl. 59.685,31, i.e. Afl. 155.367,31. De vrouw is in loondienst op het kantoor van de man. Het Hof stelt voor dat, naar analogie van artikel 7A:1614g BW-AUA, de vrouw in elk geval maandelijks een derde van haar loon betaalt aan de man, renteloos. Volgens de vrouw bestaat al een door de man gelegd loonbeslag. Volgens het inleidend verzoekschrift (onder 9) wordt [adres2] gedeeltelijk verhuurd. Ook de toekomstige huuropbrengsten dient de vrouw maandelijks aan de man ter delging van de overbedelingsschuld af te dragen. Ten slotte moet de vrouw inkomsten anders dan uit een arbeidsovereenkomst of verkregen vermogen, bijvoorbeeld uit erfopvolging, aan de man afdragen.
Overige posten
2.10.
Kennelijk zijn er huurinkomsten uit beide panden. De vrouw heeft geen recht op vergoeding van haar beheerwerkzaamheden als mede-eigenaar bij de verhuur, aangezien dit nimmer is overeengekomen. Bovendien bestond tussen partijen een liefdesrelatie. Bij een dergelijke relatie past geen vergoeding voor verrichte werkzaamheden ten behoeve van de partner (analogisch HR 11 april 1986, NJ 1986/622, HR 4 december 1987, NJ 1988/610, HR 4 december 1987, NJ 1988/678, HR 25 november 1988, NJ 1989/529, HR 21 juni 1995, NJ 1996/603 en HR 19 januari 1996NJ 1996/617).
2.11.
Uit de huurinkomsten zijn hypothecaire lasten betaald en aflossingen op de hypothecaire leningen verricht. De man vordert dat de vrouw hem de helft van de resterende huurinkomsten vergoedt. Aangezien niet aannemelijk is dat de vrouw deze inkomsten heeft aangewend voor vermogensvorming en deze kennelijk zijn aangewend ter dekking van kosten van de huishouding, behoorde de man eventueel elk jaar afrekening te vragen, hetgeen hij heeft nagelaten (analogisch HR 29 april 1994, NJ 1995/561). Hiertegenover behoeft de man dan geen vergoeding van onderhoudskosten aan de vrouw te betalen.
2.12.
Al met al acht het Hof het, voorlopig oordelend, billijk (zie rov. 2.2) dat, afgezien van het saldo der overbedelingen (zie rov. 2.9), partijen niets meer over en weer aan elkaar schuldig zijn.
2.13.
Partijen krijgen de gelegenheid bij akte op het voorgaande voorlopige oordeel van het Hof te reageren.
2.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het Hof:
- draagt partijen op gelijktijdig de in rov. 2.13 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van het Hof in Aruba van 16 april 2019;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Hof en ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019 in Aruba uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.