ECLI:NL:OGHACMB:2019:75

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AR 80512/2016 CUR2017H00209
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de bevoegdheid tot inning van tegoeden door een voormalig advocaat namens ontbonden vennootschappen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de bevoegdheid van [appellant] om tegoeden te innen die toebehoren aan de vennootschappen Alminton Company N.V. en Mill-Valley Finance and Construction Company N.V., die beide in liquidatie zijn. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van de Privy Council op 15 februari 2012, waarin werd geoordeeld dat de vennootschappen de schuldeisers waren van de Bank of Commerce en dat [appellant] geen recht had op de tegoeden. De grieven van [appellant] zijn gericht tegen de afwijzing van zijn vorderingen door het Gerecht, waarbij hij stelt dat de cessieovereenkomst die hij heeft ondertekend, hem het recht geeft om de tegoeden te innen. Het Hof heeft de eerdere overwegingen van de Privy Council gevolgd en geoordeeld dat de cessieovereenkomst niet de bevoegdheid aan [appellant] verleent om de tegoeden te innen. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en wijst de vorderingen van [appellant] af, omdat er onvoldoende bewijs is dat de vennootschappen hun rechten hebben overgedragen aan [appellant]. De vennootschappen zijn niet verschenen in de procedure, waardoor er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019
Registratienummer: AR 80512/2016 CUR2017H00209
Uitspraak: 19 februari 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Sint Lucia,
oorspronkelijk eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen
1. de naamloze vennootschap

ALMINTON COMPANY N.V.,

2. de naamloze vennootschap
MILL-VALLEY FINANCE AND CONSTRUCTION COMPANY N.V.,
beide zonder bekende zetel of vestigingsplaats in Curaçao of elders
,
oorspronkelijk gedaagden,
thans geïntimeerden,
niet verschenen.
Partijen zullen [appellant], de vennootschappen (geïntimeerden gezamenlijk), Alminton en Mill-Valley (geïntimeerden afzonderlijk) worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen vonnis van 4 september 2017. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2
Bij akte van appel van 16 oktober 2017 is [appellant] van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij op 27 november 2017 ingekomen memorie van grieven heeft hij twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en zijn eis gewijzigd. Zijn conclusie is dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, kosten rechtens, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4 [
appellant] heeft de zaak mondeling doen bepleiten. Op de zitting, die is aangevangen op 8 januari 2019, zijn [appellant] en mr. Small en Sir [naam 1] (hierna: [naam 1]) verschenen. Zij hebben daar het woord gevoerd, mr. Small aan de hand van pleitaantekeningen. Vervolgens is de zitting geschorst. Deze is voortgezet op 9 januari 2019. Bij de voortzetting is mr. Small verschenen. Nadien heeft mr. Small, daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, per e-mail schriftelijke verklaringen van [appellant] en [naam 1] overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Uit de stukken van het geding, in het bijzonder de uitspraak van de Privy Council van 15 februari 2012, leidt het Hof omtrent de feitelijke gang van zaken het volgende af. Niet al de hieronder weergegeven feiten zijn in deze procedure met zoveel woorden gesteld, maar ook [appellant] lijkt van de juistheid daarvan uit te gaan. Op enkele onderdelen stelt hij dat de uitspraak van 15 februari 2012 onjuist is. Die afwijkingen zijn in zijn grieven verwerkt en komen, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.
2.2
Alminton en Mill-Valley zijn in 1980 opgericht in Curaçao. In een intern memo van 17 juli 1981 heeft de president van de Bank of Commerce (St Kitts and Nevis) Trust and Savings Association Ltd. (hierna: de Bank), E. [naam 2], het volgende bericht over zijn contact met J.A. Molans, een advocaat uit Miami die optrad namens de vennootschappen (hierna: Molans):
“I have introduced Bank of Commerce to him through our Miami Office. His clients are Columbian Companies dealing in South America and getting their money out of Guatemala and El Salvador. He will only come to St Kitts when he has cash to deposit. We will have to meet him in St Maarten at short notice. The accounts to be opened are [Hof: vijf namen, waaronder de vennootschappen].”
In het vervolg van het memo heeft de president benadrukt dat “the utmost secrecy to protect the customer” vereist is.
2.3
Op 6 november 1981 zijn op twee bankrekeningen ten name van de vennootschappen bij de Bank twee stortingen gedaan van (per saldo) US$ 205.000,- elk. De stortingen hebben plaatsgevonden in contanten door Molans ten kantore van de Bank. Door de Bank zijn twee stortingsbewijzen afgegeven, die naast de gestorte bedragen vermelden: “payable to the order of” Alminton en Mill-Valley. [naam 1], destijds advocaat in St Kitts, was op verzoek van Molans als diens legal counsel bij die stortingen aanwezig. Tussen de Bank en [naam 1] is op dezelfde dag een ‘security agreement’ gesloten waarin [naam 1] de ‘trustee’ en de ‘secured party’ wordt genoemd. In de security agreement wordt de Bank niet (uitdrukkelijk) verplicht tot het verlenen van hypotheek op hem toebehorend onroerende zaken aan [naam 1]. De Bank heeft aan [naam 1] de leveringsaktes (‘title deeds’) van panden die destijds eigendom waren van de Bank overhandigd.
2.3
In de loop van 1982 is [naam 1] benoemd tot rechter. In verband daarmee wilde hij niet langer betrokken blijven bij deze kwestie. Op 11 oktober 1982 hebben [naam 1] en [appellant], destijds advocaat in Halifax (Canada), een document ondertekend met de volgende inhoud.
“(…)
WHEREAS the Transferor [Hof: [naam 1]], acting in his capicity of Solicitor for James A. Molans (duly authorized agent and Attorney for ALMINTON COMPANY, N.V. and for MILL-VALLEY FINANCE AND CONSTRUCTION COMPANY, N.V.) did, by document under seal dated the 6th day of November, 1981, and entitled “SECURITY AGREEMENT: SECURED PARTY IN POSSESSION”, (…) become an equitable mortgagee of certain lands and premises and identified in Schedule “A” attached hereto;
AND WHEREAS pursuant to the terms and conditions as expressed in the said “Security Agreement”, the security was held by the Transferor on trust from ALMINTON COMPANY, N.V. and for MILL-VALLEY FINANCE AND CONSTRUCTION COMPANY, N.V. jointly and severally;
NOW THIS AGREEMENT WITNESSETH THAT in consideration of the premises and other good and valuable consideration to the Transferor, receipt of which is hereby acknowledged, the Transferor, with the approval and consent of ALMINTON COMPANY, N.V. and MILL-VALLEY FINANCE AND CONSTRUCTION COMPANY, N.V. as represented by these present, hereby sell, assign and transfer unto the Transferee (Hof: [appellant]) and without restricting the generality of the aforementioned, any and all rights and/or privileges, current and/or contingent and the like, at law and/or in equity, to the Transferee, and that the documents referred to in the Schedule including the said memorandum have been handed to the said Transferee to the intent that the within-mentioned sums of Two Hundred and Five Thousand (US$205,000.00) United States Dollars and Two Hundred and Five Thousand (US$205,000.00) United States Dollars respectively as described in Schedule “A” together with interest thereon and all related cost, fees and expenses and the securities therefor should be, and the same and transferred to the said Transferee.”
De vennootschappen, die dus geen partij waren bij deze overeenkomst (hierna: de cessieovereenkomst), hebben deze wel voor akkoord medeondertekend. Namens hen traden op bestuurders van DOMI N.V., een vennootschap die destijds kennelijk bestuurder was van Alminton en Mill-Valley.
2.4
Op 13 oktober 1982 hebben [appellant] en Molans de Bank bezocht en om uitbetaling van de tegoeden van de vennootschappen gevraagd. De Bank was daartoe niet in staat en vroeg om 90 dagen uitstel. Namens de Bank heeft [naam 2], president, op dezelfde dag een brief geschreven waarin hij heeft bevestigd dat “representatives” van de vennootschappen om uitbetaling van de twee tegoeden van US$ 205.000,- hadden gevraagd en dat de Bank daartoe op dat moment niet in staat was maar 90 dagen later wel. In die brief wordt verder bevestigd dat de Bank op 6 november 1981 een “equitable mortgage” op onroerende zaken van de Bank heeft gegeven aan [naam 1], trustee van de vennootschappen, als zekerheid voor de terugbetaling van de tegoeden van de vennootschappen.
2.5
In 1983 heeft [appellant] in een gerechtelijke procedure een claim tegen de Bank ingediend strekkende tot uitbetaling van de tegoeden van de vennootschappen aan hem. De Bank is in zwaar weer terecht gekomen. De liquidatieprocedure van de Bank is in gang gezet. De onroerende zaken waarvan de leveringsaktes aan [naam 1] waren verstrekt, zijn door de Bank, althans de vereffenaar verkocht. [appellant] noch [naam 1] heeft zich daartegen verzet of de opbrengsten van de verkoop geclaimd. Aanvankelijk leek de Bank een serieus tekort aan activa te hebben, maar op enig moment heeft het blijkbaar toch de beschikking gekregen over voldoende liquiditeit om de tegoeden van de vennootschappen te kunnen uitbetalen. Dit is voor [appellant] in 2006 kennelijk aanleiding geweest om de in 1983 opgestarte procedure nieuw leven in te blazen.
2.6
Die procedure heeft uitgemond in de uitspraak in hoogste instantie van de Privy Council van 15 februari 2012. Volgens die uitspraak was de centrale stelling van [appellant] in die procedure dat bij de cessieovereenkomst alle rechten en belangen van de vennootschappen zijn overgedragen aan [appellant]. Het belangrijkste verweer van de Bank was dat de vennootschappen gerechtigd waren tot de tegoeden en [appellant] niet.
2.7
De Privy Council heeft als volgt geoordeeld. Er zijn voldoende aanwijzingen dat er een ‘equitable mortgage’ op de panden van de Bank is gevestigd door de overdracht van de leveringsaktes aan [naam 1] (par. 20). Het onderwerp van de cessieovereenkomst is deze ‘equitable mortgage by deposit of title deeds’, die gehouden werd door [naam 1] ten gunste van de vennootschappen. Het feit dat de vennootschappen de cessieovereenkomst (alleen) voor akkoord hebben ondertekend wijst daar ook op. Als het de bedoeling was geweest dat de vennootschappen hun crediteursbelangen zouden overdragen was daar een veel eenvoudiger manier voor geweest (par. 21). Door [appellant] is, ook desgevraagd, niet gesteld dat de vennootschappen door hun ‘approval and consent’ van de cessieovereenkomst hun crediteursbelangen jegens de Bank hebben overgedragen (par 22). Uit de stortingsbewijzen blijkt dat dat de vennootschappen de schuldeisers waren. Weliswaar is het niet de bedoeling van [appellant] om de US$ 410.000,-, met rente, voor zichzelf op te eisen, maar er is geen actie ondernomen ‘to restore the Companies to the register in Curacao’ (par. 28). De conclusie (par. 29) luidt:
“ As long as they continued in existence, the Companies where the Bank’s creditors both at law and in equity. The certificates of deposit are in evidence and there is no suggestion that they were endorsed in favour of any third party. The security agreement did no more than evidence the Bank’s entering into an equitable mortgage by deposit of the two title deeds with Mr [naam 1] as security. The 1982 deed [Hof: de cessieovereenkomst) operated as a transfer of that security and nothing more. (…) [T]here was no documentary trail at all establishing Mr [appellant]’s claim to legal or beneficial ownership of the two sums of US$ 205,000 which the Bank owed to the Companies.”
2.8
De aandeelhoudersvergadering van Alminton heeft op 21 mei 1986 besloten tot liquidatie. De ontbinding van Alminton en de vereffening van haar vermogen is voltooid op 31 maart 1989. Mill-Valley is niet ontbonden maar heeft geen bestuurders meer en haar registratie bij de Kamer van Koophandel van Curaçao is per 8 september 1999 opgeheven.
2.9
In zijn inleidende verzoekschrift heeft [appellant] (onder meer) gesteld dat, nu de cessieovereenkomst is ondertekend door de bestuurders van de vennootschappen en deze duidelijk omschrijft wat geleverd wordt en aan wie, hij recht en belang heeft op het saldo van de vennootschappen en dat deze al datgene dienen te doen ter nakoming van de cessie. Hij heeft gevorderd – kort gezegd – dat [appellant] wordt gemachtigd om de tegoeden van de vennootschappen te innen dan wel te bepalen dat de uitspraak dezelfde kracht heeft als een akte van cessie en daarin [appellant] dan wel een ander aan te wijzen die de voor [appellant] noodzakelijke rechtshandeling(en) zal verrichten.
2.1
Het Gerecht heeft deze vorderingen afgewezen op de grond dat de vorderingen van [appellant] onrechtmatig zijn omdat hij daarmee kennelijk tracht te ontkomen aan de uitspraak van (onder meer) de Privy Council van 15 februari 2012.
2.11
In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven naar voren gebracht. Hij heeft zijn eis gewijzigd, zodat die nu inhoudt dat dat het Hof bij convalescentie het beweerde gebrek in de akte van cessie heelt, althans voor recht verklaart dat de cessieovereenkomst naar het recht van Curaçao rechtsgeldig is, opdat zoals door [naam 1], [appellant] en de vennootschappen bij de cessieovereenkomst werd beoogd de door de vennootschappen aan [naam 1] als door hen aangestelde agent/trustee toevertrouwde en bij hem ondergebrachte belangen zijn overgegaan op [appellant] met dat doel dat [appellant] in die taken als agent/trustee van en voor de vennootschappen de nodige rechtshandelingen kan verrichten, meer in het bijzonder de tegoeden van de vennootschappen bij de Bank en de ‘equitable securities’ kan opvorderen c.q. innen.
2.12
De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.13
Aan de grieven ligt kort gezegd ten grondslag dat [naam 1] voorheen de barrister/agent was voor de belangen van de vennootschappen en dat hij zijn vertegenwoordigingsbevoegdheden (als omschreven in de akte van cessie) heeft overdragen aan [appellant]. [appellant] is volgens de grieven als opvolgend ‘trustee/agent’ niet alleen bevoegd maar ook verplicht om ter bescherming van de belangen van de vennootschappen hun tegoeden bij de Bank te innen.
2.14
Het Hof acht de overwegingen van de Privy Council zoals hiervoor weergegeven juist en maakt die tot de zijne. De strekking en het (enige) effect van de security agreement van 6 november 1981 in samenhang met de overdracht van de leveringsaktes van de twee panden van de Bank aan [naam 1] was dat de Bank zekerheid stelde voor de nakoming van haar verplichting tot terugbetaling van de tegoeden van de vennootschappen. Uit die ‘security agreement’ kan niet worden afgeleid dat [naam 1] bevoegd of gemachtigd was om namens de vennootschappen hun vorderingen op de Bank te innen. Dat dit anders zou zijn heeft [appellant] in deze procedure ook niet gesteld. Uit de uitspraak van de Privy Council kan ook niet worden opgemaakt dat dit standpunt in die procedure wel is ingenomen. Uit de enkele aanduiding in de ‘security agreement’ van [naam 1] als trustee en zijn verdere betiteling als ‘secured party’ kan ook niet worden afgeleid dat hij tot het innen van de vordering gemachtigd of bevoegd was.
2.15 [
appellant] lijkt veel betekenis te hechten aan de toenmalige rol van [naam 1] als barrister/trustee/agent. Maar in welke hoedanigheid [naam 1] nou precies optrad destijds en welke gevolgen die hoedanigheid had voor zijn rechtsverhouding met de vennootschappen, komt in zijn stellingen niet goed uit de verf. Nu een standpunt van de vennootschappen ontbreekt, is het belangrijkste aanknopingspunt voor de feitelijke gang van zaken de verklaring van [naam 1] zelf. Als advocaat diende hij in het bijzonder zich ervan bewust te zijn in wiens opdracht en op grond van welke bevoegdheid hij handelde. [naam 1] heeft in de hiervoor bedoelde procedure voor de Eastern Caribbean Court of Justice op 16 april 2007 verklaard dat hij destijds optrad als ‘legal counsel’ voor Molans in verband met de stortingen die hij (Molans) namens de vennootschappen deed. Dit heeft [naam 1] herhaald in de verklaring die in deze procedure is ingebracht. Ook Molans heeft in zijn verklaring voor de Eastern Caribbean Court of Justice, eveneens afgelegd op 16 april 2007, vermeld dat [naam 1] zijn ‘legal counsel’ was in St Kitts (en dus niet die van de vennootschappen). Hieruit kan, ook in samenhang met de overige omstandigheden van het geval, niet worden afgeleid dat [naam 1] rechtstreeks of middellijk in opdracht van de vennootschappen handelde of dat Molans bevoegdheden die hij zou hebben jegens de vennootschappen aan [naam 1] heeft overgedragen. Daarvoor ontbreken concrete feitelijke stellingen en, zoals ook de Privy Council heeft overwogen, iedere documentatie.
2.16
Het Hof deelt ook de overwegingen van de Privy Council over de cessieovereenkomst en maakt die tot de zijne. De cessieovereenkomst kan redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat daarmee bedoeld is om de rechten en verplichtingen van [naam 1] die voortvloeiden uit de security agreement en de overhandiging aan hem van de leveringsaktes van de beide panden over te dragen aan [appellant]. Niet alleen wijst de inhoud van de akte evident in die richting, ook het gegeven dat [naam 1] zelf niet heeft verklaard over meer bevoegdheden of een verder strekkende machtiging te beschikken duidt erop dat de cessieovereenkomst aldus moet worden begrepen.
2.17
Het valt niet in te zien dat de omstandigheid dat de vennootschappen in geval van nakomende baten weer tot leven kunnen worden gewekt een wezenlijke verandering brengt in de beoordeling van de inhoud en strekking van de cessieovereenkomst. De Privy Council heeft, kennelijk ervan uitgaande dat de vennootschappen (definitief) zijn ontbonden, overwogen dat de cessieovereenkomst [appellant] niet bevoegd maakt om de tegoeden van de vennootschappen te innen. Waarom de Privy Council anders zou hebben geoordeeld of het Hof dat zou moeten doen, in aanmerking genomen de slapende staat van Mill-Valley en de mogelijkheid van heropening van de liquidatie van Alminton, heeft [appellant] niet toegelicht. Daar komt bij dat is gesteld noch gebleken dat de vennootschappen in de afgelopen jaren enig teken van leven hebben gegeven, zodat de mogelijkheid van hun herrijzing vooralsnog als geheel theoretisch moet worden beschouwd.
2.17
De uitspraak van de Privy Council houdt niet in dat aan de cessieovereenkomst een geldigheidsgebrek, in de zin van het ontbreken van een constitutief vereiste, kleeft. Ook deze uitspraak leidt niet tot die bevinding. Voor zover in de grieven wordt betoogd dat het Hof een geldigheidsgebrek zou moeten helen, moeten deze dan ook worden verworpen. Als de grieven zo moeten worden begrepen dat het Hof de cessieovereenkomst wijzigt, zodat daarbij ook de bevoegdheid tot het innen van de tegoeden bij de Bank aan [appellant] is overgedragen, falen zij eveneens. Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende feiten zijn gesteld waaruit kan worden afgeleid dat voor een aanpassing van de cessieovereenkomst (voor zover dat überhaupt binnen het bereik van de rechter ligt) rechtsgronden aanwezig zijn.
2.18
Dit brengt mee dat de vorderingen van [appellant] ongegrond zijn. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bevestigd.
2.19
Nu de vennootschappen niet zijn verschenen is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3.De beslissing

Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers M.W. Scholte en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.