ECLI:NL:OGHACMB:2019:68

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
KG 73/2017 - SXM2017000464 (verzet) - SXM2017H00123
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming en schadevergoeding tussen moeder en zoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen een zoon en zijn moeder, waarbij de zoon in verzet is gegaan tegen een eerder vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De moeder is erfpachter van een stuk grond met daarop een gebouw dat uit twee verdiepingen bestaat. De zoon heeft de bovenverdieping gebouwd en gebruikt, maar de moeder heeft de benedenverdieping verhuurd. De moeder stelt dat de zoon de benedenverdieping ook heeft gebouwd, wat de zoon betwist. De moeder heeft de zoon in een eerder vonnis veroordeeld tot ontruiming van de benedenverdieping en het staken van bedrijfsactiviteiten op de bovenverdieping, alsook tot betaling van schadevergoeding. Het Hof oordeelt dat de zoon tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep is gekomen. Het Hof bevestigt de veroordeling tot ontruiming van de benedenverdieping, omdat de moeder de gerechtigde is. Echter, het Hof vernietigt de veroordeling tot ontruiming van de bovenverdieping, omdat niet is aangetoond dat de zoon daar een viskwekerij exploiteert. De schadevergoeding van US$ 7.200,- wordt bevestigd, omdat de zoon de moeder heeft verhinderd om de benedenverdieping te verhuren. Het Hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken 2019 Vonnis no.
Registratienummer: KG 73/2017 - SXM2017000464 (verzet) - SXM2017H00123
Uitspraak: 22 februari 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: de zoon,
oorspronkelijk opposant, thans appellant,
gemachtigde: mr. B. Brooks,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: de moeder,
oorspronkelijk geopposeerde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.C. Daal.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in kort geding uitgesproken vonnis van 17 november 2017. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De zoon is bij akte van appel op 8 december 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 3 januari 2018 ingediende memorie van grieven heeft de zoon drie grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de moeder zal afwijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.3.
De moeder heeft in een memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de zoon in de kosten.
1.4.
Op 7 september 2018, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen schriftelijke pleitnotities ingediend.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid in het hoger beroep

De zoon is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1.
De moeder heeft de erfpacht van een stuk grond waarop een gebouw van twee verdiepingen is gebouwd. Vast staat dat de zoon de bovenverdieping heeft gebouwd met een eigen bouwvergunning en met eigen geld en dat hij deze gebruikt met toestemming van de moeder. Vast staat ook dat de moeder enige tijd de benedenverdieping heeft verhuurd.
4.2.
De zoon stelt ook de benedenverdieping gebouwd te hebben met eigen geld en dat het hele pand hem toebehoort. Dit wordt door de moeder betwist. Het gaat hier om een kort geding en voor bewijslevering ten aanzien van de juistheid van de stelling van de zoon – welke kennelijk is bedoeld als bevrijdend verweer – is geen ruimte. Overigens, ook al zou de zoon tevens de benedenverdieping hebben gebouwd (of het materiaal hebben betaald), dan betekent dit niet zonder meer dat hij het gebruiksrecht daarvan heeft gekregen. Dat moet door de moeder aan hem zijn verschaft en dat staat niet vast. In tegendeel de moeder verhuurde de benedenverdieping totdat zij daarin door de zoon gehinderd werd.
4.3.
De moeder stelt dat de zoon op de bovenverdieping een viskwekerij exploiteert. Dit wordt door de zoon betwist. Voor bewijslevering van de juistheid van de stelling van de moeder – die staking van elke bedrijfsactiviteit op de bovenverdieping vordert – is in dit kort geding geen ruimte.
4.4.
Vast staat dat de zoon een nieuw slot heeft aangebracht op de benedenverdieping en de sleutels niet aan de moeder heeft doen toekomen. Hierdoor kon de moeder de benedenverdieping niet verhuren en leed zij schade.
4.5.
Het GEA heeft op 7 juli 2017 in een verstekvonnis de zoon veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad:
(4.1) tot ontruiming van de benedenverdieping;
(4.2) tot ontruiming van het bedrijf op de bovenverdieping en staking en gestaakt te houden van alle bedrijfsactiviteiten, en daarbij geen overlast meer te veroorzaken die tot verlies van huurinkomsten voor de moeder kan leiden;
(4.3) tot betaling van US$ 14.400,- aan de moeder als voorschot op de schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
(4.4) in de kosten van de procedure.
4.6.
De zoon is in verzet gegaan. Bij het bestreden vonnis in verzet van 17 november 2017 heeft het GEA alleen onderdeel 4.3 (voorschot op schadevergoeding) vernietigd en opnieuw rechtdoende het voorschot teruggebracht tot de helft, te weten US$ 7.200,-. Voor het overige is het verstekvonnis bekrachtigd, met veroordeling van de zoon in de kosten ven de verzetprocedure.
4.7.
Hiertegen richt zich het hoger beroep van de zoon.
4.8.
Wat betreft de veroordeling onder 4.1 van het verstekvonnis (ontruiming van de benedenverdieping), faalt het hoger beroep. De moeder is goederenrechtelijk de gerechtigde (erfpachter). Niet staat vast dat zij haar gebruiksrecht ten aanzien van de benedenverdieping heeft afgestaan aan de zoon (zie hiervóór rov. 4.2). De benedenverdieping dient derhalve door de zoon aan de moeder ter beschikking te worden gesteld en te worden ontruimd.
4.9.
Het hoger beroep wat betreft de veroordeling onder 4.2 van het verstekvonnis (bedrijfsuitoefening op bovenverdieping) slaagt wel. De zoon heeft dit betwist en gesteld dat hij zijn viskwekerij elders uitoefent. Dat de zoon op de bovenverdieping een viskwekerij uitoefent is dus niet aannemelijk geworden. (zie hiervóór rov. 4.3).Voor een veroordeling tot ontruiming bestaat dan ook geen grond.
4.10.
De veroordeling onder 4.3 van het verstekvonnis (schadevergoeding van US$ 7.200,-) is terecht gegeven. Vast staat dat de zoon de moeder verhinderd heeft om te verhuren, zonder dat vast staat dat hij tot die verhindering gerechtigd was. Wat betreft de hoogte van het voorschot sluit het Hof zich aan bij het oordeel van het GEA in het bestreden vonnis.
4.11.
Het Hof is niet gebonden aan de grieven (artikel 281a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Gelet op de nauwe bloedverwantschap tussen moeder en zoon, zal het Hof ambtshalve de kostenveroordeling vernietigen (artikel 60 Rv).
4.12.
De uitkomst is dat het bestreden vonnis wat betreft de bedrijfsuitoefening op de bovenverdieping en de kostenveroordeling moet worden vernietigd en voor het overige moet worden bevestigd. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover:
- is bekrachtigd onderdeel 4.2 van het dictum van het verstekvonnis, inhoudende veroordeling van de zoon tot ontruiming van het bedrijf op de bovenverdieping en tot staking en gestaakt te houden van alle bedrijfsactiviteiten, en daarbij geen overlast meer te veroorzaken die tot verlies van huurinkomsten voor de moeder kan leiden; en
- in onderdeel 4.3 van het dictum de zoon is veroordeeld in de kosten van de procedure;
- en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst af de vordering van de moeder om de zoon te veroordelen tot ontruiming van het bedrijf op de bovenverdieping en tot staking en gestaakt te houden van alle bedrijfsactiviteiten, en daarbij geen overlast meer te veroorzaken die tot verlies van huurinkomsten voor de moeder kan leiden; en
- compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- bevestigt het bestreden vonnis voor het overige;
- compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Saleh, President, en mrs. M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en op 22 februari 2019 ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.