ECLI:NL:OGHACMB:2019:59

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
AUA201702969 - AUA2019H00004
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk ouderlijk gezag voor de duur van ondertoezichtstelling ondanks ongeschiktheid beide ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen aan de vader was toegekend. De moeder, die in eerste aanleg verzoekster was, vraagt in hoger beroep om het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen, ondanks de eerdere beslissing van het Gerecht. De ouders hebben een relatie gehad en zijn getrouwd, maar zijn inmiddels gescheiden. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en verblijven bij de grootouders van moederszijde. De Voogdijraad heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag te handhaven, maar het Gerecht oordeelde dat de communicatie tussen de ouders onvoldoende was voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag.

Het Hof heeft de zaak op 26 maart 2019 mondeling behandeld en heeft de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij in staat is om samen met de vader het gezag uit te oefenen, terwijl de vader van mening is dat hij het gezag alleen moet uitoefenen vanwege de problematiek van de moeder. Het Hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders is verbeterd en dat er geen aanwijzingen zijn dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken. Het Hof oordeelt dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag behouden, ondanks de eerdere beslissing van het Gerecht. De moeder wordt toegelaten tot kosteloos procederen en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019
Registratienummers: AUA201702969 - AUA2019H00004
Uitspraak: 16 april 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verzoekster,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M.M.C. Ecury,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. de Hoogd.
De partijen worden hierna de moeder en de vader genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang, de overwegingen en de beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: het Gerecht) wordt verwezen naar de tussen partijen gegeven en op 26 november 2018 uitgesproken beschikking.
1.2
Bij beroepschrift van 4 januari 2019 is de moeder tijdig in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Zij vraagt toelating tot kosteloos procederen en concludeert tot vernietiging van de bestreden beschikking, met benoeming van beide ouders tot het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] [geïntimeerde], kosten rechtens, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Op 26 maart 2019 is de zaak mondeling behandeld. In de aanloop naar de zitting hebben beide partijen producties ingebracht. Namens de vader is een verweerschrift overgelegd. Partijen zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De ouders van de moeder waren ook ter zitting aanwezig, evenals de moeder van de vader en de gezinsvoogd.
1.4
Beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Partijen hebben een liefdesrelatie gehad, waaruit op 14 maart 2014 [kind 1] (hierna: de dochter) is geboren. De vader heeft de dochter erkend. Op 3 oktober 2014 zijn partijen getrouwd en uit het huwelijk is op 21 januari 2016 [kind 2] (hierna: de zoon) geboren. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 29 januari 2018. De beslissing over (onder meer) het ouderlijk gezag is aangehouden in afwachting van een door de Voogdijraad uit te brengen onderzoeksrapport.
2.2
In zijn rapport van 31 augustus 2018 heeft de Voogdijraad het Gerecht geadviseerd dat het gezamenlijk ouderlijk gezag over de dochter en de zoon (hierna: de kinderen) wordt gehandhaafd en dat zij gedurende een jaar onder toezicht worden gesteld, dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de grootouders van moederszijde zal zijn en dat de voorlopige omgangsregeling wordt gehandhaafd tot de ondertoezichtstelling op gang is gekomen met de mogelijkheid van uitbreiding.
2.3
De Voogdijraad heeft in een aparte procedure verzocht om ondertoezichtstelling van de beide kinderen voor de periode van een jaar, de plaatsing van de kinderen bij de grootouders van moederszijde en benoeming van een gezinsvoogd. Bij beschikking van (eveneens) 26 november 2018 heeft het Gerecht het verzoek van de Voogdijraad toegewezen, de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, [naam 1] tot gezinsvoogdes benoemd en de kinderen bij de grootouders van moederszijde geplaatst, eveneens voor de duur van een jaar. Tegen deze beschikking zijn partijen niet opgekomen.
2.4
Op dezelfde dag heeft het Gerecht de bestreden beschikking gewezen. Daarin is beslist dat het ouderlijk gezag over de kinderen voorlopig alleen aan de vader zal toekomen, dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de grootouders van moederszijde zal zijn en dat de vader een keer per week op een neutrale plek omgang zal hebben met de kinderen onder toezicht van de gezinsvoogdes met de bedoeling de omgang uit te breiden.
2.5
In hoger beroep komt de moeder uitsluitend op tegen de beslissing dat de vader voorlopig alleen het ouderlijk gezag heeft. Aan deze beslissing heeft het Gerecht ten grondslag gelegd dat uitoefening van het gezamenlijk gezag een minimaal vermogen tot positieve communicatie vereist en dat uit het rapport van de Voogdijraad blijkt dat het daaraan tussen partijen ontbreekt. Daardoor bestaat een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders bij handhaving van het gezamenlijk gezag en dat daarin geen verbetering te verwachten valt. Volgens het Gerecht blijkt uit het rapport van de Voogdijraad dat de vader het meest geschikt is om met het eenhoofdig gezag te worden belast.
2.6
Anders dan het Gerecht, is het Hof van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de kinderen door een gebrek aan communicatie tussen de ouders klem of verloren dreigen te raken. In dit verband moet allereerst worden bedacht dat ter beoordeling staat of de ouders in de huidige situatie, dus rekening houdend met de ondertoezichtstelling, de plaatsing van de kinderen bij de grootouders, de bijdrage van de gezinsvoogdes en de overige actuele omstandigheden voldoende in staat zijn tot adequate communicatie ter uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Het rapport van de Voogdijraad bevat onvoldoende aanwijzingen om te oordelen dat dit niet het geval is. Ook uit de overige stukken in het dossier en uit de indrukken van het Hof ter zitting kan dit niet worden afgeleid. In dit verband is van belang dat de kinderen inmiddels enkele maanden bij de grootouders aan moederszijde verblijven en dat ze het goed maken. De moeder woont sinds enige tijd in een appartement bij het huis van haar ouders en heeft daar dagelijks omgang met de kinderen. De relatie die zij ten tijde van het onderzoek door de Voogdijraad nog had is beëindigd. De kinderen slapen doorgaans bij haar en zij neemt een deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich. Volgens de moeder en de grootmoeder gaat dit goed. De gezinsvoogdes heeft dit beaamd. De moeder is onder behandeling van een psycholoog ter verbetering van haar opvoedvaardigheden en van een psychiater voor haar PTSS en borderline stoornis.
2.7
Ook aan de kant van de vader is de ontwikkeling positief. Hij heeft wekelijks omgang met de kinderen bij hem thuis. Aanvankelijk onder toezicht van de gezinsvoogdes maar die heeft voortzetting van het toezicht onnodig geoordeeld. De vader heeft een eigen auto waarmee hij kan halen en brengen en de kinderen hebben een eigen kamer in het huis van de vader.
2.8
Uit de in hoger beroep overgelegde stukken blijkt verder dat de ouders nu wel met elkaar in contact zijn over de praktische zaken van het ouderschap. Dit contact loopt via de e-mail. De toon en de inhoud van de overgelegde berichten zijn zakelijk en niet verwijtend of agressief, in zoverre communiceren de ouders dus normaal. Van recente voorbeelden dat de kinderen de dupe dreigen te worden van strijd en onenigheid tussen de ouders is dan ook onvoldoende gebleken. De vader heeft er op gewezen dat deze vorm van communicatie pas recent op gang is gekomen, zodat niet kan worden uitgesloten dat het initiatief daartoe van de moeder samenhangt met dit hoger beroep. Dit is inderdaad een mogelijkheid maar het Hof ziet daarin geen reden om aan dit voorzichtige herstel van de verhoudingen helemaal geen betekenis toe te kennen.
2.9
Hoewel de situatie op dit moment dus redelijk stabiel lijkt en er vooruitzichten zijn op verdere verbetering als de ouders deze lijn doortrekken, mag niet uit het oog worden verloren dat uit het rapport van de Voogdijraad blijkt van ernstige problematiek aan zowel de kant van de vader als die van de moeder. Volgens het rapport mist de vader de nodige opvoedvaardigheden, worden de kinderen door hem emotioneel en fysiek verwaarloosd en heeft hij geen inzicht in de gevolgen hiervan op hun ontwikkeling. De PTSS en de borderline stoornis van de moeder zijn direct van invloed op de kinderen. Ten tijde van het onderzoek door de Voogdijraad onttrok zij zich bijna helemaal aan haar ouderlijke taken en verantwoordelijkheden. Zij kon en wilde de kinderen niet de nodige veiligheid, structuur en regelmaat bieden.
2.1
Nu de ondertoezichtstelling en de daarmee samenhangende maatregelen nog voortduren tot eind november 2019, is het belang van de kinderen bij een veilige en gestructureerde omgeving om in op te groeien voorlopig voldoende gewaarborgd. In de komende maanden zal moeten blijken of de ouders in staat blijven om de belangen van de kinderen voorop te stellen en daarnaar te handelen in die zin dat zij prioriteit geven aan de pedagogische behoeften van de kinderen. Het Hof ziet noch in de wijze van communiceren tussen de ouders noch in de overige omstandigheden van het geval voldoende grond om in afwijking van het uitgangspunt dat de kinderen het meest gebaat zijn bij gezamenlijk gezag, alleen de vader met het gezag te belasten. Wanneer de ondertoezichtstelling afloopt zal moeten worden bezien of de huidige positieve trend zich heeft voortgezet en of de ouders in staat moeten worden geacht om ook zonder de ondertoezichtstelling en/of de plaatsing bij de grootouders gezamenlijk het gezag uit te oefenen. Indien een van de betrokken partijen meent dat dit niet het geval is, zal deze een verzoek strekkende tot wijzing van het gezag moeten indienen bij het Gerecht. Daarop zal het Hof in deze beschikking verder niet vooruitlopen.
2.11
Dit betekent dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover daarbij het eenhoofdig gezag voorlopig aan de vader is toegekend. Hoewel strikt genomen niet nodig, zal voor de duidelijkheid in de beslissing worden opgenomen dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag behouden.
2.12
Het bewijsaanbod van de vader wordt als onvoldoende concreet en specifiek gepasseerd.
2.13
De moeder heeft een bewijs van onvermogen overgelegd, zij zal worden toegelaten om kosteloos te procederen.
2.14
De proceskosten zullen gelet op de verhouding tussen partijen worden gecompenseerd.

3.De beslissing

Het Hof:
- laat de moeder toe tot kosteloos te procederen,
- vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat het ouderlijk gezag voorlopig alleen aan de vader zal toekomen,
- verstaat dat de ouders na de echtscheiding het gezamenlijk gezag over de kinderen (hebben) behouden,
- compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Fehmers, M.W. Scholte en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 16 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.