Op 2 mei 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden voor het subsidiair ten laste gelegde feit, met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting heeft de procureur-generaal gevorderd dat het Hof het vonnis zou bevestigen, maar met een hogere straf van veertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd, maar met aanvulling van bewijsmiddelen en enkele wijzigingen in de overwegingen. Het Hof oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving bevestigden. De verdachte had in eerdere verklaringen gelogen over zijn rol, maar het Hof vond geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. De straf die door het Gerecht was opgelegd, werd als passend beschouwd, gezien de omstandigheden van de verdachte, die nog jong was en niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. Het Hof benadrukte het belang van de voorwaardelijke straf en de proeftijd van drie jaren.