ECLI:NL:OGHACMB:2019:251

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
500.00479/17 H 107/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging poging doodslag, voorhanden vuurwapen en vernieling in Curaçao

Op 10 januari 2019 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van poging tot moord, maar veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag, vuurwapenbezit en vernieling. De procureur-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een zwaardere straf. Het Hof oordeelde dat de verdachte op 2 oktober 2017 met een vuurwapen op een slachtoffer had geschoten, wat de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. Het Hof verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte uit noodweer had gehandeld, en oordeelde dat de verdachte niet in redelijke verhouding had gehandeld tot de dreigende aanranding. Het Hof vernietigde het eerdere vonnis, verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 54 maanden op, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Zaaknummer: H 107/2018

Parketnummer: 500.00479/17
Uitspraak: 10 januari 2019 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht), van 11 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 primair als impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord) vrijgesproken en hem ter zake van het onder 1 primair als impliciet subsidiair (poging tot doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.S.M. Blonk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair als impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het Hof.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het Hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
FEIT 1:
PRIMAIR: POGING MOORD CQ. DOODSLAG OP [SLACHTOFFER]
dat hij op of omstreeks 2 oktober 2017, althans op een tijdstip in de maand oktober 2017 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [slachtoffer] en/of zich toen en aldaar bevindende personen van het leven te beroven, met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen, met een (vuist)vuurwapen heeft/hebben geschoten op, althans, in de richting van genoemde [slachtoffer] en/of de zich toen en aldaar bevindende personen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:262/259 j◦ 1:119 Wetboek van Strafrecht)
althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling zou of mocht kunnen leiden,
SUBSIDIAIR: POGING ZWARE MISHANDELING VAN [SLACHTOFFER]
dat hij op of omstreeks 2 oktober 2017, althans op een tijdstip in de maand oktober 2017 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schotwonden, in elk geval verwondingen aan de heup, toe te brengen, hebbende hij, verdachte, toen en daar met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 2:275/276 j◦ 1:119 Wetboek van Strafrecht)
FEIT 2: VUURWAPENBEZIT
dat hij op of omstreeks 2 oktober 2017, althans op een tijdstip in de maand oktober 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen (te weten een vuistvuurwapen) in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
(art 3 j◦ 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
FEIT 3: VERNIELING
dat hij op of omstreeks 2 oktober 2017, althans op een tijdstip in de maand oktober 2017 te Curaçao, opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de achterportier van een personenauto, in elk geval enig(e) goeder(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
(art 2:334 van het Wetboek van Strafrecht)
Partiële vrijspraak van feit 1 primair impliciet primair
Met de procureur-generaal en de raadsvrouw is het Hof van oordeel dat het bewijs tekortschiet dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat hij van dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling (tijds)verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1 primair impliciet subsidiair:
dat hij op
of omstreeks2 oktober 2017,
althans op een tijdstip in de maand oktober 2017inCuraçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachten rade[slachtoffer]
en/of zich toen en aldaar bevindende personenvan het leven te beroven, met dat opzet
en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg met zijn mededader(s), althans alleen, met een
(vuist
)vuurwapen heeft
/hebbengeschoten
op, althans,in de richting van
genoemde[slachtoffer]
en/of de zich toen en aldaar bevindende personen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte,
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf niet voltooid;
althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling zou of mocht kunnen leiden,
dat hij op of omstreeks 2 oktober 2017, althans op een tijdstip in de maand oktober 2017 te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schotwonden, in elk geval verwondingen aan de heup, toe te brengen, hebbende hij, verdachte, toen en daar met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2:
dat hij op
of omstreeks2 oktober 2017
, althans op een tijdstip in de maand oktober 2017inCuraçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad een vuurwapen
,(te weten een vuistvuurwapen
),in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930;
Feit 3:
dat hij op
of omstreeks2 oktober 2017
, althans op een tijdstip in de maand oktober 2017inCuraçao, opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van
hetachterportier van een personenauto,
in elk geval enig(e) goeder(en), geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachteheeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. slachtoffer] deed op 2 oktober 2017 aangifte. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Heden 2 oktober 2017 reed ik in mijn voertuig naar ‘[naam minimarket] Minimarket’ richting de hoofdweg van de Weg naar Westpunt. Ik zag [bijnaam verdachte], zijn achternaam is [achternaam verdachte]. [bijnaam verdachte] stapte uit zijn voertuig, een zwarte Toyota Vitz. Ik stapte uit mijn voertuig. Ik zag dat [bijnaam verdachte] een zilverkleurig pistool in zijn rechterhand vasthield. Vervolgens richtte [bijnaam verdachte] het vuurwapen in mijn richting en loste een schot af. Ik hoorde hoe [bijnaam verdachte] een tweede schot op mij afloste.
Toen ik terug kwam bij mijn voertuig zag ik dat de linker achterruit in elkaar geslagen was.” [2]
2. [ getuige 1] heeft op 20 oktober 2017 de volgende verklaring afgelegd:
“Op 2 oktober 2017 zat ik bij ‘[naam minimarket] Minimarket’. Ik zag een man in een zwarte Toyota Vitz komen aanrijden. Achter hem reed mijn neef, [slachtoffer] (het Hof begrijpt: [slachtoffer]). Ik zag dat [slachtoffer] uit zijn auto stapte met een kapmes in zijn hand. Van waar ik zat kon ik zien dat de man in de zwarte Vitz een vuurwapen in zijn rechterhand vasthield en dat hij het vuurwapen met zijn linkerhand aan het laden was. Ik zag dat de man die in de zwarte Vitz zat uit zijn auto stapte en het vuurwapen op [slachtoffer] richtte en ik zag en hoorde dat hij twee schoten afvuurde. Hierna liep de man naar de auto van [slachtoffer]. Ik zag dat hij de ruit van het achterportier kapot sloeg.” [3]
3. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik op 2 oktober 2017 een pistool bij me had in de auto waarin ik reed. Toen ik die dag [slachtoffer] zag in een straat ter hoogte van ‘[naam minimarket] Minimarket’, hij mij klemreed, uitstapte en met een machete op mij af kwam, heb ik een vuurwapen gepakt. Ik pakte het wapen in de auto, laadde het wapen door, stapte uit en en schoot. Het ging heel snel. We bevonden ons toen 1 tot anderhalve meter van elkaar af. Ik heb met het vuurwapen tweemaal in de richting van [slachtoffer] geschoten. Het klopt dat ik daarna de achterruit van de auto van [slachtoffer] heb ingeslagen.” [4]
4. De verdachte heeft op 2 oktober 2017 het volgende verklaard:
Mijn bijnaam is [bijnaam verdachte].” [5] .
5. De eigen waarneming van het Hof ter terechtzitting van 13 december 2018, inhoudende dat de verdachte desgevraagd heeft getoond op welke wijze hij het vuurwapen heeft afgevuurd, te weten met gestrekte arm recht in de richting van [slachtoffer].” [6]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat de verdachte bewust mis heeft geschoten. De verdachte heeft niet gericht op de aangever geschoten en evenmin de intentie gehad om de aangever (dodelijk) te raken.
1.
De feitelijke toedracht valt als volgt te omschrijven.
Op 2 oktober 2017 reed de verdachte in een auto waarin zich ook zijn pistool bevond door de wijk [naam wijk]. Op enig moment werd hij door de aangever klemgereden. Vervolgens is de aangever uit zijn auto gestapt met een kapmes in zijn hand en is op de verdachte afgelopen. De verdachte pakte en laadde daarop zijn pistool en stapte uit de auto. Daarna is door hem tweemaal met gestrekte arm recht vooruit in de richting van de aangever geschoten met dit vuurwapen. Hieruit volgt dat hij in de richting van het bovenlichaam van de aangever heeft geschoten. Op het moment van schieten bevond de verdachte zich op een afstand van ongeveer 1 à anderhalve meter van de aangever.
2.
Het Hof is van oordeel dat het met een geladen pistool schieten in de richting van het bovenlichaam van een niet bewegingsloze persoon die zich op een afstand van 1 à anderhalve meter afstand bevindt, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in zich bergt dat vitale delen van het lichaam zodanig worden geraakt, dat de dood van die persoon daarvan het gevolg is. Elk weldenkend mens kan zich dit realiseren. Van omstandigheden waarom dit in casu voor de verdachte niet zou gelden, is niet gebleken. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van de aangever, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Aldus heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever als gevolg van zijn gedragingen zodanig zou worden geraakt dat hij daardoor of ten gevolge daarvan het leven zou verliezen. Dat dit gevolg niet is ingetreden, doet daaraan niet af.
3.
Door en namens de verdachte is nog aangevoerd dat hij weliswaar in de richting van de aangever heeft geschoten maar dat hij daarbij bewust heeft misgeschoten.
Het Hof acht het op basis van ervaringsregels ongeloofwaardig dat iemand op een afstand van 1 à anderhalve meter met een dusdanige precisie in de richting van het bovenlichaam van een bewegende persoon kan schieten zonder dat hij daarbij de kans loopt deze te raken. Van bijzondere omstandigheden waarom dit bij de verdachte anders zou zijn is niet gebleken.
4.
Mitsdien acht het Hof opzet in voorwaardelijke zin aan de zijde van de verdachte op het van het leven beroven van de aangever aanwezig, zoals bewezen verklaard.
Het Hof verwerpt dan ook het andersluidende verweer van de verdediging dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Overige verweren
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte uit noodweer dan wel noodweerexces heeft gehandeld, nu de verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door een wederrechtelijke aanranding veroorzaakt, de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreven.
Noodweer
Het Hof stelt voorop dat als door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden ingevolge artikel 1:114, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging -waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht- van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Het Hof stelt vast dat de door aangever geïnitieerde handelingen, te weten het klemrijden van de verdachte en het vervolgens uit de auto stappen en in de richting van de verdachte lopen met een kapmes in de hand, zijn aan te merken als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte.
Het hof is evenwel van oordeel dat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel evenwel in onderhavige kwestie niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding staat. Van de verdachte had in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze tegen de hiervoor omschreven dreigende aanranding zou hebben verdedigd. De verdachte was gewapend met een pistool en was daarmee in het voordeel. Ook was er nog een obstakel tussen beide mannen, te weten de auto van de verdachte. De verdachte had het slachtoffer met het pistool kunnen bedreigen en/of in de lucht kunnen schieten om zodoende aangever zijn handelen te laten beëindigen en te zorgen dat die het hazenpad koos. In plaats daarvan heeft hij ervoor gekozen om zonder enige waarschuwing onmiddellijk twee maal te schieten in de richting van het bovenlichaam van de aangever, waarmee hij ver buiten de grenzen van de noodzakelijke verdediging is getreden.
Noodweerexces
Het hof stelt voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn als:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel
op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar dat niet geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk “onmiddellijk gevolg” sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
De verdachte heeft tijdens het voorbereidend onderzoek en ter terechtzitting in eerste aanleg geen verklaring afgelegd over zijn gemoedstoestand direct voorafgaand aan noch tijdens het schietincident. Pas ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij hierover in algemene zin verklaard. Ter terechtzitting van 13 september 2018 heeft hij verklaard dat hij heeft geschoten om de aangever af te schrikken, zodat hij kon wegrennen. Ter terechtzitting van 13 december 2018 heeft hij wederom verklaard dat hij heeft geschoten om de aangever te laten schrikken en dat hij vreesde voor zijn leven. Op grond van voornoemde uitlatingen stelt het Hof vast dat bij de verdachte als gevolg van de dreigende aanranding weliswaar een gemoedsbeweging is teweeggebracht, maar dat deze niet als hevig valt aan te merken. Het beroep op noodweerexces wordt daarom ook verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair als impliciet subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, van die verordening.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:334 van het Wetboek van Strafrecht.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op straat tweemaal in de richting van de aangever geschoten, waarbij hij het risico voor lief nam de aangever dodelijk te raken. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte blijk gegeven er niet voor terug te deinzen om ter beslechting van een confrontatie vuurwapengeweld te gebruiken en daarmee de levens van anderen in gevaar te brengen. Het Hof rekent de verdachte dat zwaar aan.
Naar het oordeel van het Hof kan dan ook gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor poging tot doodslag worden in de regel gevangenisstraffen van minimaal acht jaren opgelegd. Een poging tot doodslag met een vuurwapen op de openbare weg rechtvaardigt dan ook in beginsel een hogere straf dan door het Gerecht aan de verdachte is opgelegd en door de procureur-generaal in hoger beroep is gevorderd.
Het Hof weegt evenwel in strafmatigende zin mee dat het incident niet zou hebben plaatsgevonden, als de aangever de confrontatie met de verdachte niet was blijven opzoeken.
Op grond van het voorgaande is het Hof tot de slotsom gekomen dat de door de procureur-generaal gevorderde gevangenisstraf van 54 maanden passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair als impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair als impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.B. van Enden, D. Radder en A.J.M. van Gink, leden van het Hof, bijgestaan door R.A. Caupain, (zittings)griffier, en op 10 januari 2019 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 10 december 2017, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201712081040.DOS en de onderzoeksnaam “Soto”.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 23 september 2017 (het Hof gaat er - mede gelet op de inhoud van de aangifte - van uit dat deze datum een kennelijke vergissing is en leest in plaats daarvan 2 oktober 2017, de dag van het voorval), PV-nummer 201710021930.A, pagina 3-5.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 oktober 2017, PV-nummer 20171020.08.45G, pagina 35-39.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2018, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 oktober 2017, PV-nummer 2017040861.20171002.1923, pagina 62-65.
6.Eigen waarneming van het Hof (ter terechtzitting van 13 december 2018, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis beroep in cassatie wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven).