In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak voor de andere ten laste gelegde feiten en de beslissingen omtrent de in beslag genomen voorwerpen.
Tijdens de zitting op 16 mei 2019, die plaatsvond via een beeld- en geluidsverbinding tussen Curaçao en Sint Maarten, heeft het Hof de vordering van de procureur-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een zwaardere straf. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor vrijspraak of een lagere straf. Het Hof oordeelde dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kon blijven, omdat de bewijsconstructie niet voldoende was voor de bewezenverklaring van de eerdere veroordeling.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 december 2017 in Sint Maarten een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, wat in strijd is met de Vuurwapenverordening 1930. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en munitie, wat ernstige gevolgen heeft voor de veiligheid in de samenleving. Het Hof legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en beval de onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen en de munitie. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is geregistreerd onder proces-verbaalnummer 237/JD/2017.