Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
grief 1faalt.
grief 2komt [appellant] op tegen de overweging van het Gerecht dat relevant is of de door de deurwaarder in zijn exploot van 27 augustus 2012 gegeven berekening van het aantal verbeurde dwangsommen wordt gestaafd door “enige constatering van zijn hand, van [appellant] of anderszins.” Met
grief 3richt [appellant] zich tegen de overweging van het Gerecht dat “enige constatering” in dit verband ontbreekt. Deze overwegingen hebben betrekking op de periode van 7 juni 2012 tot en met 27 augustus 2012, dat wil zeggen dat deel van de in het exploot genoemde periode waarin BBDC moest voldoen aan het in het dwangsomvonnis genoemde bevel. Volgens [appellant] heeft BBDC op elke dag in deze periode een dwangsom verbeurd. Of dat zo is, zal afhankelijk zijn van constateringen ten aanzien van het door de installatie geproduceerde geluid. Is het maximale geluidsniveau niet overschreden, dan is immers ook geen dwangsom verbeurd. Nu BBDC heeft betwist dat het maximale geluidsniveau is overschreden, zal [appellant] de gestelde overschrijding moeten bewijzen. In de door [appellant] bestreden overwegingen van het Gerecht gaat het dus om de onderbouwing van het standpunt dat een dwangsom is verbeurd. Hieraan doet niet af dat in het dwangsomvonnis niet de verplichting aan [appellant] is opgelegd om “enige constatering” te doen. De bestreden overwegingen van het Gerecht zijn juist. De grieven falen.
grieven 4 tot en met 7bestrijdt [appellant] het oordeel van het Gerecht, kort samengevat, dat BBDC in voldoende mate aanpassingen aan de installatie heeft verricht om het geluidsniveau te verminderen. Volgens [appellant] heeft het Gerecht niet mogen afgaan op de stellingen van BBDC met betrekking tot de door haar verrichte werkzaamheden en heeft het Gerecht ten onrechte niet onderkend dat die werkzaamheden niet tot de vereiste geluidsvermindering hebben geleid. De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het gaat in deze procedure immers om de vraag of dwangsommen zijn verbeurd. Zoals uit de in 2.7 gegeven uitleg van het dwangsomvonnis volgt, worden de dwangsommen niet door het enkele achterwege laten van aanpassingen aan de installatie verbeurd. De dwangsommen worden pas verbeurd als na ommekomst van de in het dwangsomvonnis gegeven termijn blijkt dat de installatie nog teveel geluid produceert. Zo bezien is dus op zichzelf niet bepalend voor het oordeel over de vordering van BBDC of de verrichte aanpassingen voldoende zijn geweest. Het Hof tekent daarbij overigens aan dat niet ter discussie staat
datBBDC de installatie naar aanleiding van het dwangsomvonnis heeft aangepast (memorie van grieven, p. 10).
grief 8bestrijdt [appellant] het oordeel van het Gerecht dat niet gebleken is van overschrijdingen van het maximale geluidsniveau in de periode van 7 juni 2012 tot en met 27 augustus 2012. [appellant] heeft bij memorie van grieven (alsnog) een proces-verbaal van de deurwaarder overgelegd (productie 7a 4/5), waarin melding wordt gemaakt van geluidsmetingen op 15 en 20 juni 2012. Volgens dit proces-verbaal is een geluidsniveau gemeten van 52 à 68 dB respectievelijk 55 à 72 dB. Het Hof begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat met dit proces-verbaal vast staat dat op genoemde dagen een dwangsom is verbeurd.
grief 9.