ECLI:NL:OGHACMB:2019:235

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
AUA2016H00087
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling van een boedel en huurinkomsten

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht. De zaak betreft de verdeling van een boedel na het overlijden van [naam], waarbij de erfgenamen, [naam 1] en [naam 2], betrokken zijn. Het Hof verwijst naar een eerder tussenvonnis van 23 oktober 2018, waarin [appellant] de gelegenheid kreeg om andere deelgenoten op te roepen. Tijdens de rolzitting van 20 november 2018 hebben partijen stukken ingediend. Het Hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld.

De grieven van [appellant] richten zich op de huuropbrengsten van een perceel domeingrond met daarop een woonhuis, dat moet worden verkocht. [appellant] betoogt dat de huuropbrengsten mogelijk hoger zijn dan door de andere partijen opgegeven. Het Hof oordeelt echter dat de kwestie van de huurinkomsten niet in het hoger beroep kan worden behandeld, omdat [appellant] in eerste aanleg geen vordering in reconventie heeft ingesteld. Het Hof bevestigt dat de huuropbrengsten ter verdeling in de boedel moeten worden gebracht en dat de andere deelgenoten geen eigen standpunt hebben ingenomen.

Het Hof concludeert dat de grieven van [appellant] falen en bevestigt het vonnis waarvan beroep. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op Afl. 2.000,- voor salaris van de gemachtigde. Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2019.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2019 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 2777/2014 ghis 82154/2017 H 176/17
AUA201400433 AUA2016H00087
Uitspraak: 18 juni 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigden: mrs. M.A. Ellis-Schipper en J.J.S. Poeran,
tegen
1.
[GEȈNTIMEEERDE 1],
2. [
GEȈNTIMEERDE 2],
beiden wonende in [woonplaats],
3. de erfgenamen van
[naam] ,
[
GEȈNTIMEERDEN 3, naam 1 en naam 2]
beiden wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk eisers,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. S.O.R.G. Faarup.
en
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
beiden wonende in [woonplaats],
oorspronkelijk gedaagden,
niet verschenen.
De partijen worden hierna [appellant], [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en de erfgenamen van [naam], geïntimeerden 3, naam 1 en naam 2] genoemd. Geïntimeerden [gezamenlijk] zullen ook met [geïntimeerden c.s.] worden aangeduid.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het Hof verwijst naar zijn tussenvonnis van 23 oktober 2018, waarbij het Hof [appellant] in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog de overige deelgenoten ([gedaagde 1, gedaagde 2, [geïntimeerden 3]) op de voet van artikel 12a Rv in het geding op te roepen en het de zaak heeft verwezen naar de rolzitting van 20 november 2018 voor gelijktijdige overlegging van stukken door partijen zoals onder 2.5 omschreven.
1.2
Op de rolzitting van 20 november 2018 hebben [appellant] en [geïntimeerden c.s.] een akte met productie(s) genomen.
1.3
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De nadere beoordeling

2.1
Uit de door [geïntimeerden c.s.] overgelegde verklaring van erfrecht blijkt dat [naam] twee erfgenamen heeft nagelaten, zijn echtgenote [naam 1] en zijn meerderjarige dochter [naam 2]. Beiden zijn bij exploot in het geding geroepen en laten zich, naar het Hof begrijpt, aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] bijstaan door mr. Faarup. Zij hebben geen aanvullende zienswijze op het geschil gegeven.
2.2
De andere twee deelgenoten [gedaagde 1]en [gedaagde 2], de medegedaagden van [appellant] in eerste aanleg die zelf geen hoger beroep hadden ingesteld, zijn behoorlijk opgeroepen, maar zij hebben kennelijk geen behoefte om een eigen (afwijkend) standpunt naar voren te brengen.
2.3
Bij die stand van zaken kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van de grieven.
2.4
Die grieven bestrijden slechts enkele onderdelen van het vonnis waarvan beroep. Onbestreden is het oordeel van het Gerecht dat het belangrijkste bestanddeel van de boedel, een perceel domeingrond met daarop een woonhuis aan de [adres pand] (hierna: het huis), moet worden verkocht en dat de verdeling voor het overige, de niet door het Gerecht beslechte punten, op de voet van artikel 677 Rv moet worden verwezen naar de daartoe benoemde boedelnotaris mr. Yarzagaray.
2.5
De eerste grief heeft betrekking op de huuropbrengsten die in de periode 2009/2012 met het huis zijn gegenereerd en die [gedaagde 1], als beheerder, aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft afgedragen. Niet ter discussie staat dat de opbrengsten tot de boedel horen. [appellant] lijkt te betogen dat deze (mogelijk) hoger zijn geweest dan het bedrag van Afl 18.338,- dat [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerden 3] hebben opgegeven en hij vraagt het Hof om [geïntimeerde 1] en geïntimeerde 2] te bevelen transparantie te verschaffen over de genoten huurinkomsten.
2.6
Herhaald zij hier dat [appellant], anders dan in het bestreden vonnis is vermeld, in eerste aanleg niet alleen was opgeroepen maar ook was verschenen: hij heeft meerdere gedingstukken ingediend waarin hij zijn kijk op de zaak naar voren brengt. Een standpunt als het onder 2.5 genoemde heeft hij (of zijn medegedaagden) in eerste aanleg echter niet ingenomen en hij heeft ook geen vordering in reconventie ingesteld of een verzoek ex artikel 680 lid 1 Rv gedaan. De kwestie van de huurinkomsten, die [geïntimeerde 1], geïntimeerde 2] en [geïntimeerden 3] buiten hun petitum hadden gelaten, is daarmee geen onderwerp van de rechterlijke verdeling en zal bij de notaris aan de orde moeten komen. Het verdient ter bespoediging van dat proces aanbeveling dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij die gelegenheid zoveel mogelijk inzage geven in de door hen genoten huurinkomsten die zij, daarover bestaat geen verschil van opvatting, aan de boedel dienen af te dragen. Ook [gedaagde 1], die in dit geding niet heeft laten blijken dat het door de oorspronkelijke eisers opgegeven bedrag niet klopt, kan daarover verklaren als degene die de huur heeft geïnd. Of een hogere huur mogelijk was geweest is verder niet relevant en kan geen aanleiding zijn om [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] meer te laten inbrengen dan de bedragen die zij hebben ontvangen. Grief 1 faalt.
2.6
De onomstreden verplichting van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om de huuropbrengsten ter verdeling in de boedel te brengen staat los van de aanspraak die [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en George uit hoofde van geldlening op de boedel kunnen verhalen. Er is geen reden om het oordeel van het Gerecht dat de koopopbrengst moet worden aangewend om die leningen af te lossen aan te tasten. Bij de verdeling van het na aflossing resterende batig saldo onder de deelgenoten kan zo nodig verrekening plaatsvinden met wat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] al hebben ontvangen. Niet duidelijk is welk praktisch voordeel [appellant] erin ziet dat de huur van de leningen wordt afgetrokken.
2.7
Voor de tegenvordering van [appellant] met betrekking tot de banksaldi is in dit stadium van het geding evenmin plaats. Ook deze kwestie zal bij de notaris moeten worden opgelost. De banksaldi kwamen na het overlijden toe aan de gezamenlijke erfgenamen en als [gedaagde 1] de rekeningen heeft beheerd zal hij over dat beheer aan zijn mede-erfgenamen rekening en verantwoording dienen af te leggen.
2.8
Daarmee faalt ook grief 2.
2.9
In het eindvonnis heeft het Gerecht de door eiser gevorderde gebruiksvergoeding afgewezen met de overweging dat deze wegvalt tegen de door [appellant] ten behoeve van het huis gemaakte kosten. Tegen die afwijzing hebben [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [naam] niet incidenteel gegriefd. Zij (althans [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]) hebben bij pleidooi laten weten dat de door [appellant] verschuldigde gebruiksvergoeding hoger is dan de onderhoudskosten die [appellant] aan de boedel in rekening zou kunnen brengen, maar zij maken op dat verschil slechts aanspraak als het Hof het vonnis, op grond van het appel van [appellant], zou vernietigen. Hun primaire standpunt strekt dus tot bevestiging.
2.10 [
appellant] stelt daarentegen dat de door hem gemaakte kosten met
Afl. 52.600,- hoger zij dan de door hem (tot 16 december 2016; het moment waarop zijn memorie van grieven is genomen) verschuldigde gebruiksvergoeding ad Afl. 13.720,32. Wat daarvan zij, zijn vordering om het verschil of enig ander bedrag jegens de boedel toe te wijzen kan niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld. Reeds daarom faalt ook grief 3.
2.11
Daarbij komt de huurprijs van circa Afl. 1.000,- voor het gehele huis waarvan [geïntimeerde 1] c.s. uitgaan, gelet op het oordeel van de huurcommissie van 16 maart 2015 (die op basis van een historische waarde van het perceel ad Afl. 93.040,- uitkwam op een maximale huur van Afl. 930,-), redelijker voor dan de Afl. 700,- die [appellant] tot uitgangspunt neemt. Bovendien kan [appellant], anders dan hij meent, de kosten die hij zonder enig overleg met de andere deelgenoten heeft gemaakt om die reden niet zonder meer op de boedel verhalen. Omdat ook de nodige vraagtekens bij de hoogte van de door [appellant] opgegeven kosten moeten worden gezet, en er sinds de berekening van [appellant] bij grieven nog weer jaren zijn verstreken, is zeer aannemelijk dat de gebruiksvergoeding de op de boedel te verhalen onderhoudskosten (inmiddels) overtreft.
2.12
Nu de grieven falen, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde c.s.] begroot op Afl. 2.000,- voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.W. Scholte, F.W.J. Meijer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 18 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.