In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van het Gerecht. De zaak betreft de verdeling van een boedel na het overlijden van [naam], waarbij de erfgenamen, [naam 1] en [naam 2], betrokken zijn. Het Hof verwijst naar een eerder tussenvonnis van 23 oktober 2018, waarin [appellant] de gelegenheid kreeg om andere deelgenoten op te roepen. Tijdens de rolzitting van 20 november 2018 hebben partijen stukken ingediend. Het Hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld.
De grieven van [appellant] richten zich op de huuropbrengsten van een perceel domeingrond met daarop een woonhuis, dat moet worden verkocht. [appellant] betoogt dat de huuropbrengsten mogelijk hoger zijn dan door de andere partijen opgegeven. Het Hof oordeelt echter dat de kwestie van de huurinkomsten niet in het hoger beroep kan worden behandeld, omdat [appellant] in eerste aanleg geen vordering in reconventie heeft ingesteld. Het Hof bevestigt dat de huuropbrengsten ter verdeling in de boedel moeten worden gebracht en dat de andere deelgenoten geen eigen standpunt hebben ingenomen.
Het Hof concludeert dat de grieven van [appellant] falen en bevestigt het vonnis waarvan beroep. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op Afl. 2.000,- voor salaris van de gemachtigde. Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2019.