ECLI:NL:OGHACMB:2019:234

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
CUR2019H00038
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergunning tot hoger beroep in getuigenverhoor

In deze zaak heeft [appellant] op 14 februari 2019 een verzoekschrift ingediend bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met het verzoek om vergunning te verlenen voor tussentijds hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gewezen op 4 februari 2019. Dit vonnis betrof een getuigenverhoor waarbij [appellant] als getuige was opgeroepen. Het Gerecht had het beroep van [appellant] op zijn verschoningsrecht als advocaat verworpen, wat leidde tot de noodzaak voor [appellant] om vragen te beantwoorden tijdens het getuigenverhoor.

Tijdens de rolzitting op 12 maart 2019 is het verzoek behandeld, waarbij [geïntimeerde 1] een memorie van antwoord heeft ingediend en [geïntimeerden c.s.] mondeling het woord hebben gevoerd. Het Hof heeft op 19 maart 2019 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om vergunning, omdat hij in plaats daarvan hoger beroep had moeten instellen tegen het vonnis van 4 februari 2019. Het Hof heeft het verzoekschrift aangemerkt als een akte van hoger beroep en de gronden van het verzoek als grieven beschouwd.

Het Hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 30 april 2019 voor het indienen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden c.s.]. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van de vergunningprocedure aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden c.s.]. De beschikking is gegeven door de rechters H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en M.B. van den Enden en is ter openbare terechtzitting uitgesproken in Curaçao.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
BESCHIKKING
als bedoeld in artikel 263a Rv in de zaak van:
[Appellant],verzoeker,
wonende in [woonplaats],
procederend in persoon,
tegen
[Geïntimeerde],wonende in [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. M.F. Murray,
en

1.[naam],2. Stichting [SPF 1],3. Stichting [SPF2],wonende en gevestigd in [woon- vestigingsplaats],gedaagden in de hoofdzaak,verweerders in het incident,gemachtigde: mr. K. Frielink.

Partijen worden hierna [appellante], [geïntimeerde 1] en geïntimeerden c.s.]. genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 [
[appellant] heeft bij een op 14 februari 2019 ingekomen verzoekschrift het Hof verzocht vergunning te verlenen om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een op 4 februari 2019 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) gewezen vonnis.
1.2
Op de rolzitting van 12 maart 2019 heeft de behandeling van het verzoek plaatsgevonden, waarbij namens [geïntimeerde 1] een memorie van antwoord is ingediend en namens [geïntimeerden c.s.]. mondeling het woord is gevoerd.
1.3
Beschikking is gevraagd en bepaald op vandaag.

2.2. Beoordeling

2.1
Bij inleidend verzoekschrift van 3 oktober 2016 heeft [geïntimeerde 1] vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerden c.s.]. Bij tussenvonnis van 19 november 2018 heeft het Gerecht het getuigenverhoor van [appellant] gelast. Dit verhoor heeft op 22 januari 2019 plaatsgevonden. [appellant] heeft een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht als advocaat. In het vonnis van 4 februari 2019 heeft het Gerecht dit beroep verworpen in zoverre dat [appellant] als getuige in het vonnis vermelde vragen moet beantwoorden. Het verzoek van [appellant] strekt ertoe dat het Hof hem vergunning verleent om van dit vonnis in hoger beroep te komen.
2.2
Het is vaste rechtspraak dat een getuige, wiens rechten en verplichtingen door de verwerping van zijn beroep op een verschoningsrecht worden vastgesteld, partij wordt in het desbetreffende incident en daartegen op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn hoger beroep kan instellen als de partijen in de hoofdzaak (zie bijv. HR 17 november 1966, NJ 1967 / 223). Een afwijzing van een beroep op een verschoningsrecht geldt ten opzichte van de getuige als een einduitspraak (HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2004:AF8273).
2.3
Dit betekent dat [appellant] hoger beroep had moeten instellen tegen het vonnis van
4 februari 2019 in plaats van het onderhavige verzoek in te dienen. Het Hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek, het verzoekschrift als een akte van hoger beroep aanmerken en de gronden van het verzoek als grieven. Het ter zake van het indienen van het verzoek betaalde griffierecht van NAf 900,- wordt geacht te zijn betaald voor het instellen van hoger beroep. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 30 april 2019 voor het indienen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden c.s.]. [geïntimeerde 1] heeft, vooruitlopend op de beslissing die thans wordt gegeven, in de memorie van antwoord al inhoudelijk verweer gevoerd tegen de grieven van [appellant] en daarbij te kennen geven dat wat hem betreft kan worden afgezien van een nieuwe schriftelijke ronde. De verwijzing geldt daarom alleen voor [geïntimeerden c.s.]. Het staat hun vrij om al op een eerdere datum een memorie van antwoord in te dienen door overlegging daarvan aan de balie van het Hof en betekening aan [appellant]. Partijen worden er verder op gewezen dat zij ter besparing van tijd en kosten kunnen afzien van pleidooi.
2.4 [
appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de vergunningprocedure aan de kant van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden c.s.]. Gezien het beperkte karakter van de vergunningprocedure zal voor de begroting van het salaris van de gemachtigden worden aangesloten bij het geldende liquidatietarief 2 in hoger beroep van
NAf 250,- per punt.
3. Beslissing
Het Hof
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het vergunningverzoek;
- merkt het vergunningverzoek aan als een akte van hoger beroep tegen het vonnis van 4 februari 2019;
- verwijst de zaak naar de rol van 30 april 2019 voor het indienen van een memorie van antwoord door [geïntimeerden c.s.];
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de vergunningprocedure aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden c.s.], begroot op NAf 250,- elk aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en M.B. van den Enden, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.