Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2018, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.M.J. Cafarzuza, advocaat, en het hoofd van de DBSB, vertegenwoordigd door mr. J.M.A.M. Ponsioen, werkzaam bij de DBSB, zijn verschenen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister worden de voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereiste opgaven aan hen die met het aanhouden der bevolkingsregisters zijn belast bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.
Ingevolge artikel 22, negende lid, van het Landsbesluit bevolkingsregister wordt een gegeven omtrent een persoon niet ingeschreven, indien het hoofd van de DBSB van oordeel is dat dat gegeven in strijd is met de goede zeden of de openbare orde.
Het hoofd van de DBSB heeft zich op het standpunt gesteld dat het tussen appellante en de man gesloten huwelijk niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden verplichtingen, maar is gesloten met het oogmerk voor de man toelating in Aruba te verkrijgen en de inschrijving van een zogenoemd schijnhuwelijk in strijd is met de openbare orde. Aan dit standpunt heeft het hoofd van de DBSB ten grondslag gelegd dat de man tot 20 juni 2007 een geldige verblijfstitel in Aruba heeft gehad en hij op 6 mei 2011 uit Aruba is verwijderd. Voorts hebben ambtenaren van de DBSB op 15 maart 2016 en 17 november 2016 een gesprek gevoerd met appellante. Op 15 maart 2016 is ook met de man een gesprek gevoerd op de Nederlandse ambassade in de Dominicaanse Republiek. Appellante en de man hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun eerste ontmoeting, het samenwonen in Aruba, een eerder huwelijk van de man, de plaats van het aanzoek en de dagelijkse gang van zaken. Ook heeft appellante geen enkel objectief bewijs van het bestaan van een huwelijkse relatie overgelegd, zoals gezamenlijke correspondentie, facturen, bankafschriften en foto’s, voorzien van een datum, aldus het hoofd van de DBSB.
Het Gerecht heeft overwogen dat appellante haar stelling, dat de afwijzing berust op onjuiste weergave van de gesprekken, op geen enkele wijze heeft onderbouwd en het geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de vastlegging op ambtseed van de gesprekken van 15 maart 2016 in het daarvan opgemaakte verslag. Appellante heeft niet vermeld op welke punten het verslag onjuist is. Uit het verslag blijkt dat appellante en de man op de vragen over hun relatie tegenstrijdige antwoorden hebben gegeven of antwoorden met een verschillende strekking. Naar het oordeel van het Gerecht heeft het hoofd van de DBSB op grond van het verslag in redelijkheid kunnen concluderen dat het tussen appellante en de man gesloten huwelijk een schijnhuwelijk is. Daarbij heeft het Gerecht in aanmerking genomen dat appellante niet haar standpunt heeft onderbouwd dat de afwijzing van de inschrijving inbreuk maakt op fundamentele grondrechten.
Appellante betoogt dat het verslag slechts een samenvatting van de gesprekken bevat. Op zijn plaats zou zijn geweest om de gesprekken in hun geheel op te nemen, zodat de antwoorden hadden kunnen worden geverifieerd. Alleen op een aantal vragen komen de antwoorden niet overeen. De verklaringen op andere punten bevatten geen discrepanties. Voorts is het Gerecht eraan voorbijgegaan dat appelante en de man eenvoudige mensen zijn, die met elkaar communiceren via telefoon en Whatsapp en niet beschikken over een gezamenlijke bankrekening omdat appellante in Aruba woont en de man in de Dominicaanse Republiek. Voorts zijn er foto’s van hun huwelijk, die bij het hogerberoepschrift zijn overgelegd, aldus appellante.
4.1.Dat het verslag een samenvattende weergave van de gesprekken bevat, laat onverlet dat dit op ambtseed is opgemaakt. Het hoofd van de DBSB mag van de juistheid hiervan uitgaan, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Het is aan appellante om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van het verslag niet aannemelijk is. De verklaringen van appellante en de man over hun eerste ontmoeting, het samenwonen in Aruba en de plaats van het aanzoek komen op belangrijke punten niet overeen. Het gaat hierbij om gebeurtenissen waarvan het hoofd van de DBSB mocht verwachten dat appellante en de man hierover gelijkluidende verklaringen afleggen. Voorts mag van gehuwden worden verwacht dat zij met objectieve gegevens, hoe summier ook, aannemelijk maken dat zij jegens elkaar de aan de huwelijkse staat verbonden verplichtingen nakomen. Dat hebben appellante en de man niet gedaan. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat het hoofd van de DBSB in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het tussen appellante en de man gesloten huwelijk een zogenoemd schijnhuwelijk is en het inschrijven van dit huwelijk in het Arubaanse bevolkingsregister in strijd is met de openbare orde.