Uitspraak
Procesverloop
Ingevolge artikel 7, tweede lid, beoordeelt de commissie ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, weigert de commissie een verzoek alleen, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben (de weigeringsgrond).
Volgens appellant heeft de commissie niet aannemelijk gemaakt dat de zes criteria ten tijde van de beoordeling van zijn verzoeken al bestonden en werden toegepast. De bevoegdheid tot het stellen van deze, van de wet afwijkende, vereisten ontbreekt. Door zonder wettelijke bevoegdheid binnen de doelstelling van de Lvu onderscheid te maken naar dienstjaren en leeftijd wordt direct en indirect gediscrimineerd naar leeftijd.
Ook heeft het Gerecht volgens appellant ondeugdelijk gemotiveerd waarom in een door hem genoemd geval de vooropleiding een relevant gegeven is voor het niet toepassen van de weigeringsgrond. Dat is volgens hem bovendien in strijd met de uitspraak van het Gerecht van 6 maart 2017, waarin is overwogen dat verschil in opleiding niet zonder meer meebrengt dat de beoordelingsmaatstaf op consistente wijze wordt toegepast.
Ten slotte is het Gerecht volgens appellant ten onrechte niet ingegaan op zijn beroepsgrond dat de beoordelingsmaatstaf in zijn geval niet juist is toegepast, nu hij vervangbaar was door een binnen zijn overheidsdienst overtollig bevonden medewerker.
Beslissing