Uitspraak
Blijkens een “Verklaring Artikel 3, lid 1 sub G” (de verklaring) van 6 juni 2013 heeft hij van rechtswege toelating tot verblijf in Aruba. In de verklaring is als vereiste gesteld dat deze geldig is voor de tijd dat appellant sub 1 is gehuwd met en inwonend bij zijn echtgenote. Voorts is in de verklaring vermeld dat de toelating van rechtswege eindigt door het vervallen van de reden waarom zij is toegekend.
Bij strafvonnis van 2 juni 2016 is appellant sub 1 veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig (30) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest vanaf 5 juni 2015 en een proeftijd van twee (2) jaren, wegens het op 16 november 2013 medeplegen van opzettelijk handdelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A, en het op 28 april 2015 opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder B, van de Landsverordening verdovende middelen. Op 5 juni 2015 is hij in verzekering gesteld en op 27 september 2016 is hij uit detentie ontslagen.
Volgens appellanten is het Gerecht eraan voorbijgegaan dat de echtgenote en de zoon in Aruba zijn geboren en de Nederlandse nationaliteit hebben en zij niet zonder meer toegang tot en recht op verblijf in Colombia hebben. De echtgenote en de zoon worden voorts in strijd met de wet voor de keuze geplaatst het familie- en gezinsleven met appellant sub 1 te beëindigen of hun land Aruba te verlaten en het familie- en gezinsleven in Colombia voort te zetten. Bij voortzetting van de uitoefening van het familie- en gezinsleven in Colombia wordt de zoon voorts het recht ontnomen om zijn bestaan voort te zetten op het welvaartsniveau dat hij in Aruba gewend is. Ook wordt de zoon de kans ontnomen op kwalitatief goede scholing in Aruba, om daarna met studiefinanciering in Nederland te kunnen gaan studeren en daaropvolgend een carrière in Aruba te kunnen opbouwen. Appellant sub 1 vormt geen gevaar voor de openbare orde, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hem een deels voorwaardelijke straf is opgelegd. Voorts is hij wegens goed gedrag op 27 september 2016 vroegtijdig in vrijheid gesteld. Sinds zijn aanhouding en in zijn proeftijd, die loopt tot begin 2020, heeft appellant sub 1 zich gedragen. Hij heeft een baan waarmee hij in het onderhoud van zijn gezin voorziet.
Beslissing
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele Vrijheden
Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering
a. personen die na het verlies van hun toelating van rechtswege of na intrekking van hun vergunning tot verblijf, niet binnen een te stellen termijn Aruba hebben verlaten;
b. personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht.