ECLI:NL:OGHACMB:2019:208

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
SXM2018H00060
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerverbod en verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in Sint Maarten verblijft en een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) voor het verrichten van arbeid heeft aangevraagd. De minister van Justitie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er een terugkeerverbod was opgelegd aan de appellant, dat hem verbiedt om gedurende drie jaar na zijn verwijdering naar Sint Maarten terug te keren. De appellant heeft in 2015 een aanvraag ingediend voor een vttv, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden, waaronder het terugkeerverbod. De appellant heeft betoogd dat hij recht had op de vttv en dat de minister in andere gevallen wel heroverweging had gepleegd, maar het Hof oordeelt dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen. Het Hof bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant heeft niet aangetoond dat er sprake was van een toezegging door ambtenaren dat het terugkeerverbod niet in de weg zou staan aan de verlening van de vttv. Het Hof concludeert dat er geen strijd is met de beginselen van rechtszekerheid en vertrouwensbeginsel, en dat de minister niet in strijd heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

SXM2018H00060
Datum uitspraak: 21 mei 2019
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 9 april 2018 in zaak nr. SXM201700208, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie.
Procesverloop
Bij beschikking van 14 september 2015 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) voor het verrichten van arbeid in loondienst te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 20 april 2017 heeft de minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2018 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2019, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.M. Stomp, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Het Gerecht heeft overwogen dat appellant in 2009 voor het eerst Sint Maarten is ingereisd. Hij heeft aldaar verbleven en gewerkt zonder in het bezit te zijn van de vereiste titels. Op 23 augustus 2010 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld en op 25 augustus 2010 is hij verwijderd naar zijn land van herkomst, Guyana. Op 1 juli 2011 is appellant opnieuw Sint Maarten ingereisd. Aldaar heeft hij verbleven en gewerkt zonder dat hij over de daarvoor vereiste titels beschikte. Op 10 februari 2015 is een beschikking aan appellant uitgereikt en door appellant voor ontvangst getekend, waarbij hij in vreemdelingenbewaring is gesteld, zijn verwijdering is bevolen en aan hem een inreisverbod is opgelegd voor drie jaar, tot 10 februari 2018. Appellant is op 14 februari 2015 verwijderd naar Guyana. Nadat aan zijn werkgever voor hem een tewerkstellingsvergunning is verleend, heeft appellant op 10 juni 2015 vanuit Guyana een aanvraag om verlening van een vttv voor het verrichten van arbeid in loondienst ingediend. Op 11 augustus 2015 heeft de minister een oproepingsbrief ter uitreiking van de beslissing op de aanvraag aan appellant gezonden. In deze oproepingsbrief is – zakelijk weergegeven – vermeld dat appellant zich binnen twee maanden na dagtekening van deze brief moet melden bij de Immigratie en Grensbewakingsdienst (hierna: de IGD) in Sint Maarten en de vttv aan hem wordt uitgereikt indien hij aan de in die brief aangekruiste voorschriften voldoet. Voorts vermeldt de oproepingsbrief dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Op 9 september 2015 is appellant Sint Maarten ingereisd. Daarbij is geconstateerd dat aan appellant een inreisverbod is opgelegd. De in het vooruitzicht gestelde vttv blijkt een ambtelijke misslag te zijn geweest. Naar het oordeel van het Gerecht kan deze ambtelijke misslag er niet toe leiden dat de gevraagde vttv alsnog wordt verleend. In de beschikking van 20 april 2017 is dat na zorgvuldige voorbereiding duidelijk gemotiveerd, aldus het Gerecht. Appellant was bekend met het inreisverbod. Hij heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend en deze beschikking is onherroepelijk geworden. De stelling van appellant dat medewerkers van de IGD hem hebben geadviseerd geen rechtsmiddelen aan te wenden en direct bij terugkomst in Guyana een aanvraag tot verlening van een vttv in te dienen, heeft appellant niet onderbouwd. Uit de oproepingsbrief valt niet af te leiden dat het inreisverbod niet meer geldt. Strijdigheid met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel doet zich volgens het Gerecht niet voor.
Appellant betoogt dat hij voldeed aan alle voorwaarden voor verblijf, aan zijn bedrijf een tewerkstellingsvergunning was verleend en hij rechtmatig aan het werk was. Achteraf stellen dat hij niet had moeten worden toegelaten in Sint Maarten is in strijd met het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel, aldus appellant. Een vttv wordt alleen niet afgegeven als betrokkene geen medische verzekering heeft of een strafblad. Het Gerecht heeft miskend dat de minister op grond hiervan tot heroverweging van het inreisverbod had moeten komen. Verder heeft de minister in andere zaken wel heroverwogen, maar in deze zaak niet. Dit is in strijd met het verbod van willekeur, aldus appellant.
3.1. Voor het rechtmatig verrichten van arbeid door een vreemdeling in Sint Maarten moet de werkgever van de desbetreffende vreemdeling beschikken over een voor de vreemdeling verleende tewerkstellingsvergunning en een aan de vreemdeling verleende vttv voor het verrichten van arbeid. Vast staat dat na de binnenkomst van appellant in Sint Maarten op 9 september 2015 geen vttv aan hem is verleend, omdat eerder aan hem bij beschikking van 10 februari 2015 een terugkeerverbod voor de duur van drie jaar was opgelegd. De beschikking waarbij het terugkeerverbod aan appellant is opgelegd is door hem voor ontvangst getekend. Derhalve wist – dan wel behoorde – appellant te weten dat het terugkeerverbod was opgelegd en aan verlening van een vttv in de weg stond. Aan de oproepingsbrief kon appellant niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat aan hem ondanks het terugkeerverbod een vttv zou worden verleend, nu daarin is vermeld dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Appellant heeft niet met stukken of anderszins aangetoond dat hem door ambtenaren van de IGD is toegezegd dat het terugkeerverbod niet aan verlening van een vttv in de weg zou staan. Verder heeft appellant zijn stelling dat in een aantal gevallen, ondanks het bestaan van een terugkeerverbod, toch een vttv is verleend, niet nader onderbouwd, zodat het Hof hieraan voorbijgaat. Strijd met één van de door appellant ingeroepen beginselen doet zich in dit geval dan ook niet voor.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2019
Bijlage

Landsverordening toelating en uitzetting

Artikel 15
1. Uitgezet kunnen worden:
a. personen die na het verlies van hun toelating van rechtswege, of na intrekking van hun vergunning tot verblijf, niet binnen een te stellen termijn Sint Maarten hebben verlaten;
b. personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht.
2. De uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de procureur-generaal, houdende het bevel Sint Maarten binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten met verbod daarin terug te keren.
3. Bij de bepaling van de in het tweede lid genoemde termijn wordt aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zaken te stellen.
Artikel 16
In geval van uitzetting kan ter verzekering van het vertrek inbewaringstelling van de betrokkene worden bevolen, indien deze gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkene zal trachten zich aan zijn vertrek te onttrekken.
Artikel 19
1. De minister kan uit Sint Maarten verwijderen:
a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen;
b. personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in Sint Maarten worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
2. Indien naar het oordeel van de minister betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, kan hij op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
3. De verwijdering en de inbewaringstelling geschieden krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, dat aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
4. De minister kan de onder hem dienende korpschef van het Korps Politie Sint Maarten of zijn plaatsvervanger machtigen, de aan de minister in het eerste en het tweede lid van dit artikel toegekende bevoegdheden namens hem uit te oefenen.

Toelatingsbesluit

Artikel 2
4. Door of namens de minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, kan aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in Sint Maarten worden ontzegd.Van zodanige beslissing kan niet in beroep worden gegaan.